Tekstweergave van DC_1893-07-09_006
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
plaats
onder
een
afzonderlijk
hoofd,
de
voor-
ereidingsklasse
vergenoegt
zich
met
een
lokaal
der
lagere
school
en
staat
ozdenhetzelfde
hoofd
als
deze,
waardoor
oprichtings-
en
onderhoudskosten
belangrijk
minder
worden.
Een
groot
voordeel,
omdat,
daande
voorberei-
ding
in
tal
van
gemeenten
mogelijk
wordt,
waar
die]
nu
op
de
groote
financieele
kosten
afstuit.
De
vereeniging
met
de
lag-re
school
zou
00k
meer
dan
tot
heden
het
geval
is
de
aandacht
vestigen
op
het
aantal
en
het
gehalte
van
het
personeel.
Zij
zou
gunstig
kunnen
werken
op
het
scliool-
bezoek,
omdat
dan
de
leerlipgen
der.
lagere
school
met
hunnejongere
broertjes
en
zusjes
naar
hetzelfde
gebouw
gaan
en
ze
vandaar
naafloop
weer
mee
naar
huis
terug
nemen.
Ook
in
het
belang
van
het
onderwijs
zal
de
vereeniging
zijn.
De
bewaarscholen
geven
of
te
veel
of
te
weinig.
Te
weinig
geven
zij
als
zij
gelijken
op
de
bewaarhokken
van
vroeger,__te
veel
als
zij
het
gebied
van
’t
lager
onderwijs
betreden.
Op
zulke
bewaarscholen,
zooals
er
ook
1u
onze
stad
bestaan,
wordt
onderwijs
gegeven
door
on-
bevoegden,
zoodat
eigenlijk
art.
9
der
wet
tot
regeling
van
het
lager
onderwijs
moest
Worden
toegepast.
Dergelijke
bewaarscholen
leveren
voor
vele
kinderen
groot
nadeel
op.
Bij
vereeniging
met
de
lagere
school,
zou
het
hoofd
der
school
voor
betere
aansluiting
zorgen.
Het
hoofd
der
lagere
school
is
de
man,
‚die
de
opvoedkunde
meerin
het
bijzonder
tot
zijn
vak
van
studie
maakt
en
daardoor
op
den
duur
meer
waarborgen
geeft
dat
de_
voorbereidings-
klasse
paedagogisch
bli_jft
ingericht.
Zijne
meer-
dere
kennis
zal
de
voorbereidingsklasse
voor
inslapen
behoeden.
Volgens
spreker
is
de
oni-
vangen
opleiding
tot
bewaarschoolhouderes
ge—
woonlijk
onvoldoende
en
het
uitgereikte
diploma
alleen
voor
bestuurders
van
bewaarscholen
een
waarborg
dat
zij
niet
geheel
in
het
honderd
zullen
kiezen.
Hij
vreest
dat
werktuigelijkheid
het
gevolg
van
die
gebrekkige
opleiding
zal
zijn
en
wil
daarom
in
de
voorbereidjpgsklasse
onderwijs
doen
geven
door
onderwijzer-essen
het
examen
afgelegd
hebbende
volgens
art.
5ba
der
wet
op
’t
Lager
Onderwijs.
De
onderwijzeres
welke
geleerd
heeft
dat
en
hoe
een
kind
moet
leeren
zie-n,
hoeren.
flëïìk■"
en
spreken,
zal
bij
hare
meerdere
wetenschap-
pelijke
ontwikkeling
spoediger
en
beter
de
leer
der
opvoeding
en
methoden
begrijpen,
dan
hare
zuster
voor
de
bcwaarschool
opgeleid.
Doch
ook
lagere
school
zou
door
de
vereeniging
nog
een
groot
voordeel
hebben.
De
onderwijzeres,
wer-
kende
in
de
voorbereidingsklasse,
zou
daar
eene
groote
mate
van
practische
onderwijskunst
op-
doen;
die
ongetwijfeld
weder,
als
zij
in
delagere
school
werkt,
haren
leerlingen
ten
voordeel
zaj
strekken.
In
de
voorbereidende
klasse
leert
zij
allerlei
middelen
opsporen
om
het
bevattings-
vermogen
in
den
kinderlijken
geest
te
wekken,
de
belangstelling
te
boeien,_
de
tipmerkzaamheid
te
scherpen,
te
meer
wijl
in
die
klasse
geene
kennis
kan
worden
medegedeeld,
maar
zij
allekennis
moet
doen
ontstaan.
Daar
leert
zij
met
kinderen
omgaan,
hun
vertrouwen
winnen,
hunne
gevoels-
aandoeningen
leiden.
Daar
moet
zij
middelen
vinden
om
den
wil
des
kinds
tot
het
goede
ie
stemmen,
om
het
kind
te
leiden
en
te
beheer-
schen
door
gewaarwordingen
te
wekken,
die
het
later
tot
zelfbestuur
in
staat
zullen
stellen.
Door
eene
verstandige
en
vriendelijke
leiding
leert
zij
onwil,
stugheid
en
koppigheid,
waaie-
over
zoo
vaak
geklaagd
wordt,
voorkomen.
Het
geduld
waarmede
zij
steeds
gewapend
moet
zijn,
om
de
vele
moeilijkheden
en
bezwas
ren,
die
het
ontwikkelen
van
zulke
jonge
kin-
deren
met
zich
brengt
te
overwinnen,
zal
tiaar
ten
zegen
doen
strekken
van
zoovelen
zwakken
en
tragen
van
geest,
die
alleen
door
geduldvaij
de
zijde
der
onderwijzers
te
behouden
zijn.’
Met
de
opwekking
aan
allen,
wiende
voorbe-
reiding
tot
het
ontvangen
van
onderwijs
ter
harte
gaat
tot
verdere
overweging
van
de
ge-
stelde
vraag,
sluit
de
spreker.
De
heer
B.
Mensen,
van
Dordrecht,
zegt,
al-
tijd
gehoord
te
hebben,
dat
het
hoofd
eener
school
het
nu
reeds
zóó
druk
heeft
met
het
con-
troleeren
eener
school
van
400
kinderen.
verdeeld
in
12
klassen,
dat
hij
niet
be-
grijpt
hoe
deze
het
stellen
zal,
als
er
nog
eene
voorbereidingsschool
aan
zijne
inrichting
ver-
bonden
wordt.
Hij
betreurt
de
overlading,
die
men
bij
het
lager
onderwijs
ziet.
Men
klaagt,
zegt
spreker,
dat
de
kinderen
als
zij
de
school
verlaten
hebben,
niet
meer
zoo
goed
lezen,
schrijven
en
rekenen
als
vroeger.
Hij
geeft
aan
die
overlading
daarvan
de
schuld.
De
heer
J.
A.
Bergmeijer
zegt,
dat
men,
vóiji-
men
Voorbereidingsscholen
wil
oprichten,
het
stichten
van
toevluchtsoorden
voor
zeer
jonge‘
kinderen
moet
doen
voorafgaan.
De
heer
S.
Schotel,
van
Dordrecht,
is
in
‚be-
ginsel
tegen
het
verbinden
eener
opleidings-
klasse
aan
de
lagere
school.
Hij
verdedigt
de
onderwijzeressen
van
de
zoogenaamde
bewíaar-
scholen
en
zegt
dat
hare
opleiding
en
geschikt-
heid
beter
zijn,
dan
de
hoer
Mulders
meent.
Hij
zou
zelfstandige
bewaarscholcàn
wenschen,
onder
toezicht
eener
commissie.
Spreker
zegt,
dat
hij
nu
reeds
zooveel
te
doen
heeft,
dat
hij
soms
zijn
werk
niet
af
kan
en
wat
zou
het
zijn
als
er
nog
eene
voorbereidingsklasse
mede
onder
zijn
toezicht
kwam.
u
Nog
enkele
leden
maken
sommige
dergelijke
opmerkingen,
die
door
den
inleider
voldoende
worden
beantwoord.
Het
woord
is
nu
aan
den
heer
J.
A.
Berg-
meìjer,
ter
inleiding
van
punt
(i:
„De
onder-
wijzer
als
Staatsburger.”
Spreker
zegt
het
volgende:
„Het
is
met
zekeren
schroom,
dat
ik
dit
onder-
werp
hier
op
deze
vergadering
inleid.
Deze
schroom
spruit
echter
volstrekt
niet
voort
uit
eene
soort
vrees,
maar
meer
omdat
ik
dingen
zal
moeten
te
berde
brengen,
die
1°.
al
ieder-
een
weet
en
2°.
zoo
van
zelf
sprekend
zijn,
dat
men
eigenlijk
zou
kunnen
vragen,
waarom
het
Io■íig
is,
dat
wij
ze
ter
sprake
brengen.
Toch
is
dit
laatste
helaas!
het
geval.
Ik
zeg
helaas,
omdat
men
het
waarlijk
niet
voor
eenigc
‘aren
zou
hebben
vermoed,
dat
wij
nog
in
‘i893
eene
lans
zouden
hebben
te
breken
V001‘
de
vrijheid
van
een
deel
der
Êederlandsche
staatsburgers,
die
soms
zoo
dikwijls
in
de
hoogte
worden
gestoken.
En
toch
is
dit
het
geval.
De
Nederlandsclie
openbare
onderwijzer
wordt
op
dit
oogenblik
bedreigd
in
datgene,
wat
ieder
mcnsch
het
dierbaarst
moet
zijn:
in
zijne
vrijheid.
Men
heeft
hem
willen
maken
tot
een
persoon,
die,
nu
ja,
alles
zoogenaamd
mag
onderzoeken,
alleenig
maar
’t
kritiekste
niet.
Hij
zou
volgens
den
wensch
van
sommi-
gen
gelijk
moeten
worden
aan
den
vogel
in
de
volière,
die,
nu
ja,
wel
verder
kan
vliegen
dan
zijn
kameraad
in
de
kleine
kooi,
maar
toch
altijd
niet
verder
dan
de
tralies
zijner
kooi.
Zijne
vrijheid
wordt
dus
toch
aan
banden
ge-
legd.
Intusschen
alles
heeft
eene
geschiedenis.
Die
kranten
lezen,
weten,
hoe
bij
de
behande-
ling
der
Staatsbegrooting
in
het
vorige
jaar
enkele
leden
der
1e
en
2e
Kamer
zich
hebben
beklaagd
tegen
den
minister
van
binnenlandsche
zaken
over
cenige
openbare
onderwijzers,
voor-
namelijk
in
het
Noorden.
De
minister
heeft
de
klagers
op
vrij
afdoende
wijze
beantwoord
en
de
gansche
zaak
zou
inis-
schien
met
een
sisser
zijn
afgeloopen,
als
er
in
het
Noorden
geene
woelingen
waren
ontstaan,
die
overal
een
treurigen
indruk
teweeg
brach-
ten.
’t
Is
hier
de
plaats
niet
om
verder
over
deze
zaak
te
spreken
en
ik
zou
ze
ook
niet
vermeld
hebben
als
niet
kort
tiaarna
eene
cir-
culaire
verschenen
was
van
HH.
Schoolopzie-
ners
in
het
district
Leeuwarden,
waarin
werd
te
kennen
gegeven,
dat
ieder
onderwijzer.
wien
zekere
denkbeelden
op
economisch
ot
politiek
gebied
aankleefden
en
die
door
de
hoeren
als
staatsgevaarlijk
werden
bellielàl,
kans
liep
om
uit
zijne
betrekking
te
worden
ontslagen.
Men
zou
de
stoute
jongens
eerst
Waal-schuwen,
maar
wan-
neer
dit
niet
hielp,
dan
gingen
zij
er
uit.
De
indruk,
dien
deze
circulaire
maakte,
was
nog
al
verschillend.
Men
vond
den
vorm
ongelukkig
gesteld,
men
vond
hem
te
zwevend,
ie
onb-‘s-
paald,
maar
de
lil/raad
werd
in
het
begin
bijna
niet
besproken.
Het
Ned.
Ond.
Genootsch.
bijv.
bewaarde
een
pijnlijk
stilzwijgen.
Dat
werd
door
velen
minder
gunstig
uitgelegd
en
er
werd
beweerd,
dat
het
hoofdbestuur
in
zijn
stijl
conservatisuie
eigenlijk
de
circulaire
zoo
erg
niet
atkeurde.
liitusschen,
eerlang
zal
dit
lichaam
zich
moe-
ten
uitspreken,
en
het
is
te
hopen,
dat
men
ruiterlíjk
zich
verklare.
De
circulaire
werd
snel
vergeten,
niet
de
geest,
die
er
uit
sprak.
Van
lieverledc
begon
men
van
enkele
zijden
liet
niet
slecht
te
noe-
men,dat
den
schreeuwers,
dat
is
de
geliefkoosde
sclieldnaain,
de
mond
werd
gesnoerd
en
zelfs
nog
kort
geleden
heeft
een
lid
der
2e
Kamer
(mr.
de
Beauftirt)
eene
rede
gehouden,
die
vol-
gens
de
Walt-leer
luide
werd
toegejuicht.
Dat
lulde
is
welsprekend.
De
onderwijzers
in
die
vergadering
waren
schier
allen
menschen,
die
het
nog
al
goed
had-
den
of
voor
wie
de
heer
de
B.
een
orakel
Ik
voor
mij
vind
het
een
treurige
soort
van
rede,
Volgens
den
heer
de
B.
zijn
de
ouilcrwíj»
zei-s
er
ook
al
debet
aan,
dat
de
verwllderllap
toeneemt,
ten
tweede
vindt
hij
het.
verkeerd,
dat
de
onderwijzer
de
linancieele
zijde
van
zijn
beroep
zoo
op
den
voorgrond
stelt,
ten
tlr-‚rrie
is
hij
het
geheel
eens
met
dc
Lecuwarder
circu-
laire
en
vindt
het
natuurlijk
hoogst
ongepast,
dat
zoo’n
schoolmeester
ook
al
over
politiek
wil
meespreken.
Voor
het
cogenblik
willen
wij
meer
het
derde
punt
bespreken.
De
heer
de
B.
is
het
volgens
zijne
verklaring
eens
met
de
Leeuwarder
circulaire,
ten
minste
wat
de
zaak
betreft
en
vindt
het
uitstekend,
dat
iemand
moet
ontslagen
worden,
die
bijv.
socialist
is.
líetterjagerij
dus,
in
haar
meest.
compieeten
vorm.
Men
ziet,
hoe
lief
en
zoetsappig
ook
de
gansche
rede
moge
zijn,
in
den
grond
der
zaak
komt
zij
geheel
overeen
met
de
ketterí-
jagerij
van
alle
tijden,
wier
leus
is;
„Zwijgen
of
ei‘
uitl”
_
In
de
gevangenis
werpen
of
ten
doode
doe-
men,
neen,
dat
doet
men
niet
meer,
maar
den
tegenstander
broodeloos
maken,
dat
kan
er,
volgens
de
B.
wel
mee
door.
Hij
zegt
het
wel
niet
met
zoovele
woorden,
doch
door
de
verklaring,
dat
hij
homogeen
is
met
de
Leeu-
warder
circulaire,
komt
zijne
lange
rede
hier
op
neer.
En
zulk
eene
rede
wordt
„God
beterï”
linde
toegejuicht
door
de
onderwijzers
zelven.
’t
Zou
om
te
lachen
zijn
als
’t
niet
zoo
treurig
was.
Ik
had
over
deze
rede
van
den
heer
de
B.
niet
gesproken
als
hij
niet
voor
mij
de
verte-
genwoordiger
was
van
eene
groote
menigte,
die,
al
zegt
zij
’t
niet,
het
volmaakt
met
hem
eens
is,
en
die
onder
haar
aantal
ook
vele
onder-
wijzers
telt.
„Wiens
brood
men
eet,
vriens
woord
men
spreekt”
luidt
het
oude
spreek“
woord
en
het
heeft
zijne
beteekenis
nog
niet
verloren.
Dat
men
op
deze
manier
tal
van
huichelaars
en
karakterlooze
lieden
kweekt
en
ilat
nog
wel
onder
degenen,
die
in
de
eerste
plaats
geroepen
zijn
karakters
te
vorm
men,
daarvan
schijnt
men
geen
■auw
begrip
te
hebben.
blaar
ik
ga
verder
en
beweer,
dat
zij
de
vrijheid
van
den
onderwijzer
aan
banden
willen
leggen,
de
Grondwet
verkrachten
en
de
onderwijswet
eene
uitlegging
geven,
die
zij
nooit
kan
hebben.
De
Grondwet
waarborgt
ieder
Nederlander
het
meest
volkomen
recht
om
te
belijden,
wat
hij
voor
waar
houdt
en
zoolang
hij
zich
niet
vergrijpt
aan
de
Wetten
van
den
Staat,
moet
hem
dit
recht
onverkort
worden
gegeven.
En
ook
de
onderwijswet
is
op
dit
punt
even
duidelijk.
Betreurenswaardig
is
het,
dat
vele
onderwijzers
geen
besef
hebben
van
het
gevaar
dat
hen
boven
’t
hoofd
hangt.
Wat
heden
onder
eene
liberale
regeering
ge-
oorloofd
en
mogelijk
geacht.
wordt,
waarom
zou
dit
later
niet
door
eene
andere
partij
worden
gedaan?
Het
geeft
bovendien
weinig
beginsel-
vertrouwen
te
kennen,
als
men
den
tegenstan-
der
met
geweld
het
spreken
wil
kieleiten,
on-
der
bedreiging
van
broodeloosheid.
„Dien
de
goden
verderven
willen,
maken
zij
eerst
blind",
luidt
een
Grieksch
spreekwoord.
’t
Schijnt,
dat
dit
nog
altijd
het
geval
is.
Geen
dwangmaat-
regelen,
geen
onderdrukking
hebben
nog
ooit
eene
idee’;
vermoord.
Men
kan
de
dragers
er
van
lichamelijk
benadeelen,
hen
zelfs
tienden:
i
over
de
graven
der
martelaren
heen
ruischt
het
schoone
woord:
„E
pur
se
muove”
half
als
waarschuwing,
half
als
bedreiging.
En
door
alle
dwangmaatregelen,
hoe
zoetsappig
ook
ver-
goôlijkt,
kan
men
den
stoutmoedige
tot
marte-
laar
doen
worden
if
den
zwakke
doen
buigen,
maar
met
de
wrok
in
’t
hart;
doch
de
idée
eene
andere
richting
geven,
dat
is
onmogelijk.
In
een
onzer
oude
bijbelverhalen
wordt
ons
ver-
haald
dat.
—
maar
geven
wij
liever
liet
woord
aan
den
Evangelist
zelf,
die
het,
met
den
groo-
ten
eenvoud,
den
bijbelboeken
eigen,
meedeelt.
Nadat
hij
eerst
heeft
verhaald
hoe
de
aposte-
len
in
de
gevangenis
werden
geworpen
en
daarna
voor
den
raad
der
priesters
werden
gedaagd,
gaat
hij
aldus
verder:
34.
„Maar
een
zekere
Farizeeër
stond
op
in
den
raad,
met
name
Gamabiël,
een
lceraar
der
wet,
in
waarde
ge-
houden
bij
het
volk
en
gebood,
dat
men
de
apostelen
een
weinig
zoude
doen
buiten
staan,
35.
en
zeide
tot
hen:
„Gij
Israëlitische
man-
nen,
ziet
voór
u,
wat
gij
doen
zult
aangaande
deze
menschen.
36.
Want
vóór
deze
dagen
stond
Theudas
op,
zeggende,
dat
hij
wat
was
en
wien
een
getal
van
omtrent
vierhonderd
mannen
aanhing:
welke
is
omgebracht
en
allen,
die
hem
gehoor
gaven,
zijn
verstrooid
en
tot
niet
geworden.
37.
Na
hem
stond
op
Judas
de
Galileüv-
in
de
(lagen
der
beschrijving
en
maakte
veel
volk
afvallig
achter
zich:
en
deze
i-i
ook
vergaan
en
allen,
die
hem
gehoor
gaven,
zijn
veis=rowitl
geworden.
38.
En
nu
zeg
ik
iilieden:
houdt
af
‘van
deze
menschen
en
laat
ze
gaan,
want
indien
deze
raad
of
dit
werk
uit
inen-
schcnÍis,
zoo
zal
het
verbroken
worden.
39.
klaar
indien
het
uit
God
is,
zoo
kunt
gij
dat
niet
ivcrhreken.”
Die
dit
aandachtig
leest,
ziet
duidelijk
in,
«lat
tiier
voor
velen
onzer
wel
wat
te
leeren
valt
en
dat
zij,
die
zooveel
beweging
maken
en
maar
praten
van
dwang
en
geweld
van
dezen
ouden
Ivraëlitischen
wijze
nog
wel
wat
kunnen
leereii
en
dat
deze
man
voor
bijna
19
eeuwen
in
doorzicht
en
menschenkennis
het
van
vele
zoogenaainde
knappe
koppen
onzer
dagen
ver
wint.
hlitar,
zal
men
vragen,
waarom
dit
alles
hier
besproken?
Wij
kunnen
toch
niet
aan
de
gestelde
machten
de
ivet
voorschrijven?
Mijn
antwoord
luidt;
Natuurlijk
nier,
maar
wat
wij
kunnen
doen
is,
een
ernstig
woord
van
protest
doen
hooren
tegen
alles,
wat
naar
ketterjagerij
en
vervolgingszucht
zweemt.
tiet
is
(laarom
ook,
dat
ik
bij
het
einde
eene
motie
voorstel,
die
in
’t
kort
samenvat
wat
hier
besproken
is
en
die
ik,
met
verlof
van
het
bestuur
hier
gaarne
in
stemming
wilde
zien
gebracht.
Toch
wilde
ik
gaarne,
dat
wat
ik
zei,
hier
met
ernst
werd
besproken.
Men
zegt
wel
eens,
dat
de
tijden
groot,
doch
de
menschen
klein
zijn,
ik
kan
dit
niet
beamen,
trouwens
wij
onderwijzers
zijn
toch
te
goede
paedagogen
om
niet
te
weten,
hoc
het
schijnbaar
nietige
eene
groole
beteekenis
kan
krijgen
en
vandaar
dan
ook,
dat
wij
ons
wel
degelijk
ook
over
deze
zaak
kunnen
uitspreken.
Ik
heb
gezegd.
De
motie
win
den
heer
Bergmeijei‘
luidde:
GEMENGD
NIEUWS.
„De
vergadering
spreke
als
haar
oordeel
uit,
dat
ook
voor
ilcii
onderwijzer
onverkort
wordt:
gehandhaafd
liet
grondweltig
recht,
om
geldige»:
nis
af
te
leggen
van
zijne
beginselen
op
poli-
tiek
ei:
economisch
gebied,
welke
ook;
en
om
zich
aan
te
sluiten
bij
elke,
niet
bij
eene
wel,
noch
rechterlijk
vonnis
verboden
vereeniging”.
De
heer
S.
Schotel
gelooft,
dat
de
inleider
overdreven
heeft.
De
school
is
eene
kleine
maat-
schappij;
ook
daar
hecrscht
vrijheid,
maar
niet
onbeperkt.
Waar
moest
het
heen,
als
dit
het
geval
was?
Of
men
moest
zeggen:
wanorde
is
goedgtìérzet
is
uitstekend,
maar
zoo
ver
is
het
nog
niet.
Zoo
is
het
ook
in
den
Staat.
Als
hij
Iloofd
van
den
Slaat
was,
zou
hij
even-
eens
doen,
wat
de
heer
Bergmeijer
afkeurde.
(Gelac/i
en
ÊOefÍ/lícflíng).
Hij
keurt
het
goed,
dat
de
regeering,
bij
een
oproer
te
Amsterdam
de
kanonnen
op
straatliet
verschijnen.
(Torjzríc/izriy.)
„
Zachte
heelmeesiers
maken
stinkende
wonden”.
In
eene
vergadering
van
Zwolsche
onderwijzers
is
gezegd,
dat
men
alle
middelen,
ook
die
tegen
de
wet
zijn,
moest
aangrijpen
om
zijn
doel
te
bereiken.
Daar
komt
hij
ten
sterkste
legen
Op.
(B■uctl).
De
heer
Labberton,
van
Alblasserdam,
vindt
het
vreemd,
dat
er
van
de
bewuste
circulaire
zooveel
drukte
gemaakt
wordt.
Hij
zou
aan
hh.
schiiolopzieiiers
het
genoegen
willen
gunnen
om
circulaires
te
ac/ir-■rert
en
aan
de
onderwijzers
om
er
zich
bij
neer
te
leggen.
(Gelooft).
De
hcar
UiSseIkiJen,
van
Sliedrecht,
is
het
eens
met
den
inleider
in
zoover
het
de
grond-
wettige
vrijheid
van
den
onderwijzer
betreft,
maar
hij
gaal;
met
den
heer
Schotel
mede
en
zegt
"dat
de
vrijheid
niet
te
ver
gaan
moet.
„
Breekt
maar
at‘
den
boel,“
I!
keert
alles
met
hernemen,”
zoo
ver
gast
het
grondwettig
recht
niet.
[lij
zou
het
zeer
betreuren,
als
deze
ver-
gadering
de
motie
aannam.
Al
zou
hij
alleen
staan,
zal
hij
zich
tegen
de
aanneming
verzet-
ten,
geil-achtig
aan
het
woord
van
Groen
van
Prinsterer,
dat
eens
de
heer
Uergiueijei‘
tut
het.
zijne
maakte;
„In
mijn
isolement,
ligt
mijne
kracht.”
De
heer
Bergmcijei‘
zegt,
dat
de
sjirekers
liem
niet
tegengevallen
zijn.
Hij
had
geen
instem
i
ing
verwacht;
men
is
het
zelden
met
hem
eens.
lllet
dan
heer
Schotel
gaat
hij
mede,
behalve
met
diens
kanonnen;
hij
houdt
niet
van
die
dingen,
wel
is
hij
eens
schutter-
kanonniei-
geweest,
maar
daardoor
is
zijn
afkeer
van
kanonnen
nog
toegenomen.
(Gelaat/i).
Hij
zou
wenschen,
dat
de
onderwijzers
wat
meer
kennis
lialden
van
het
maatschappelijk
vraag-
stuk.
llej
is
geen
revolutieman;
hij
is
voor
de
ware
vrijweid.
“I'"1ÈHqáE'm
‘brij
“tltìlllá■llu
llllllí:
iz-‘in
iirilui‘
lnntl
Gelukkig,
(lul,
geen
Jlltìllsïll
kan
\iii
Iìirii
liziiiil
Vhiiii‘
iiieii
geiluclilen
iiiee
kun
l>il‘-(l(‚’l1l
Îìliiiii‘
———
in
ons
lieve
vziilcrliiiiil
Is
‘zelfs
liot
»sprel.eii"
’\l'lj
me"
\I‘lll(l(îll‚
■ir
vaders
hebben
‚uit-i.
hun
lalucil
Een
bende
zigeuners
zou
Dìnsdagmorgen
van
uit
den
llaag
over
de
grenzen
worden
gebracht,
onder
geleide
van
2
rijksveldwachters:
Hij
Ovelä
schie
kroop
de
heele
familíein
den
wagetnnadat
het
paard
even
had
uitgerust,
en
....voortging
het,
in
gestrekten
draf,
naar
Rotterdam
door
Kralingen,
maar
waarheen,
dat
wist
niemand.
De
twee
veldsvachters
waren
de
bende
wel
achterna
gedraafd
maar
hadden
den
vermoeien-
den
wedstrijd
al
spoedig
opgegeven.
Te
Bokstel
heeft
zich
een
geval
van
honds-
dolheid
voorgedaan.
Dientengevolge
is
het
muil-
korven
der
honden
gedurende
vier
maanden
bevolen.
De
druiven
staan
uitstekend
in
Frankrijk
en
men
verwacht
dat
dit
jaar
de
oogst
beter
zal
zijn
dan
vele
vorige
jaren.
STATEN-GENERÁAL.
Twnsnn
KAMER.
Grondbelasting.
——-
Hetaan
deTweede
Kamer
aangeboden
wetsontwerp
op
de
grond.
belasting
heeft
in
de
eerste
plaats
ten
doel,
de
denkbeelden
nader
uit
te
voeren.
die
ten
grond-
slag
liggen
aan
de
wet
van
25
April
1879
(Sibl.
n92
89)
tot
algemeene
herziening
van
de
belastbare
opbrengst
der
ongebouwde
eigen»
doimnen
en
de
wet
van
31
Dec.1892(Stbl.
a9.
315)
krachtens
welke
de
uitkomsten
dier
herziening
zijn
toegepast.
Het
komt
den
minister
van
financiën
voor,
dat
deze
beide
wetten
meer
zekerheid
aan
het
karakter
der
grondbelasting
hebben
gegeven.
Hij
stelt
zich
op
het
bekende
standpunt,
dat
de
grondbelasting,
afdeeling
ongebouwde
eigen-
dommen,
naar
de
Nederlandsche
wet
een
zake-
lijke
belasting
is,
klevende
op
het
landbezit
en
bestaande
in
een
zeker
percentage
der
gemid-
delde
zuivere
pachtwaarde,
welk
percentage
voor
alle
landerijen
het
zelfde
behoorrte
zijn.
Het
wetsontwerp
beoogt
te
verhoeden,
dat
wanverhoudingen
als
dezulke,
welker
beëindi-
ging
de
wetgeving
van
1879
en
1892
ten
doel
had,
opnieuw
ontstaan.
De
vastheid
zoekt
de
minister
in
het
verhou-
dingscijfer
tusschen
belasting
en
opbrengst.
Nu
de
Nederlandsche
wet
het
denkbeeld
dor
grondrente
geheel
heeft
losgelaten
meent
de
minister
dat
het
daaraan
tegenovergestelde
donk.
beeld
volledig
behoort
te
worden
toegepast.
De
pei-aequatie
moet
gevolgd
worden
door
maatregelen
die
de
strekking
hebben
om
het
vast
verband,
dat
nu
tusschen
de
opbrengst
en
de
belasting
van
den
grond
is
gelegd,
te
be-
Sîondigeiv.
'
Tweedcrleì
practische
overwegingen,
die
ten
aanzien
der
grondbelasting
nieuwe
wetgeving
bondig
maken,
voert
de
minister
aan.
'I‘eu
eerste
mag
de
fout
niet
langer
blijven
bestaan.
die
de
methode
der
vroegere
schattin-
gep
aankleeti.
Daarom
wordt
gelijkmutigheid
Ünt
kosllijk
goed
Verworvtni
En
zijn
er
xuor
gesloricín,
llcsvliui‘
(lul.
erfdeel
als
uw
Lriiclit
ÜÜ
Vvllí
tlvl‘
Vrije
Nietlerltllltlcll.
Geen
iiiaclil.
Oinslrikkc
uw
wooril
met
slziufsiglie
lizinilcil.
Neenl
waak
bij
(lag
eii
waak
bij
llflt‘llf.‚
f
DHË
Hoog
Ijorh
Laag
liet
nzm
kun
riuitliën,
Iun
——
î\:.l"‚['j)
iiicn
ooit
die
Vrijheid
neer
(Jij
moet
zc
weer
Veiwvervcii
Al
zoudt
ge
61'
ook
voor
stierven.
(TozyÍvíc/zízig.)
Even
voor
de
heer
Bergme■er
het
woord
nam,
werd
_de
vergadering
vereerd
met
de
tegenwoor-
digheid
van
den
beer
mr.
H.
J.
M.
Tijssens,
secretaris
der
Commissie
van
Toezicht.
Nu
zou
de
motie
in
stemming
gebracht
wor-
den.
heer
Labberton
achtte
haar
zoo
on-
schuldig,
dat
zij
gerust
door
ieder
onderschre-
ven
kon
worden.
Ook
de
Voorzitter
was
het
daarmede
geheel
eens.
Door
zitten
en
opstaan
werd
nu
uitgemaakt,
dat
zij
met
groote
meerderheid
was
aangenomen.
Na
eene
korte
pauze
was
het
woord
aan
den
heer
C.
Regoor,
van
Dordrecht.
Hij
las
eene
„paedagogische
novelle”
voor,
door
hem
zelf
vervaardigd
en
getiteld:
„In
’t
blauw
vertrek”.
De
voordracht
werd
met
onverdeelde
aandacht
aangehoord
en
met
applaus
begroet.
Hiermede
waren
de
werkzaamheden
geëindigd
en
de
Voorzitter
sloot
met
de
gewone
plicht-
plegingen
de
vergadering,
nadat
hij
de.
leden
uitgenoodigd
had
nog
eenige
oogenblikken,
in
gezellig
samenzijn,
van
elkanders
gezelschap
te
genieten.
Kunst
en
Wetenschap.
Inhoud
van
De
Nederlandsche
Speclalor
van
8
Juli
’93:
Berichten
en
mededeelingen.(v.
Tri
os-
tenburg
de
Bruyn,
Oost-Indische
predikanten;
Paysagistes
contemporains)
—
Een
bezoek
aan
het
Forum
(slot),
door
K.
E.
W.
Straatman,
._
„Le
Doe/tent
Pascal”,
door
Frits
Lapidot-h.
—-
De
vei/lilng
Bingham
Mildmay,
door
dr.
A.
Bre-
dius.
»———
Een
stukje
zeventiende
eeuw,
door
G.-
Pluksel:
(‘Majesteit
of
bond?)
——-
Plaat:
Een
bekeerd
zondaar.
i.
i.‘
...
Landbouw.
Te
Haastrecht
heeft
zich
een
geval
van
milt-
vuur
voorgedaan,
onder
vee
van
den
heer
C.
Holland.
Ook
bij
diens
buurman,
den
veehoii-
der
C.
Verburg,
is
een
rund
aan
die
ziekte
ge—
storven.
De
kwade
droes,
die
te
Het
Bildt
(Fa)
onder
de
paarden
is
uitgebroken,
laat
zich
onrustba-
rend
aanzien.
Bij
den
landbouwer
J.
Wassenaar
werden
voor
veertien
daven
twee,
thans
weder
vier
paarden
afgemaak
.
'I‘wee
andere
stallen
in
den
omtrek
zijn
ver-
dacht
verklaard.