Tekstweergave van DC_1893-07-09_006

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
plaats onder een afzonderlijk hoofd, de voor- ereidingsklasse vergenoegt zich met een lokaal der lagere school en staat ozdenhetzelfde hoofd als deze, waardoor oprichtings- en onderhoudskosten belangrijk minder worden. Een groot voordeel, omdat, daande voorberei- ding in tal van gemeenten mogelijk wordt, waar die] nu op de groote financieele kosten afstuit. De vereeniging met de lag-re school zou 00k meer dan tot heden het geval is de aandacht vestigen op het aantal en het gehalte van het personeel. Zij zou gunstig kunnen werken op het scliool- bezoek, omdat dan de leerlipgen der. lagere school met hunnejongere broertjes en zusjes naar hetzelfde gebouw gaan en ze vandaar naafloop weer mee naar huis terug nemen. Ook in het belang van het onderwijs zal de vereeniging zijn. De bewaarscholen geven of te veel of te weinig. Te weinig geven zij als zij gelijken op de bewaarhokken van vroeger,__te veel als zij het gebied van ’t lager onderwijs betreden. Op zulke bewaarscholen, zooals er ook 1u onze stad bestaan, wordt onderwijs gegeven door on- bevoegden, zoodat eigenlijk art. 9 der wet tot regeling van het lager onderwijs moest Worden toegepast. Dergelijke bewaarscholen leveren voor vele kinderen groot nadeel op. Bij vereeniging met de lagere school, zou het hoofd der school voor betere aansluiting zorgen. Het hoofd der lagere school is de man, ‚die de opvoedkunde meerin het bijzonder tot zijn vak van studie maakt en daardoor op den duur meer waarborgen geeft dat de_ voorbereidings- klasse paedagogisch bli_jft ingericht. Zijne meer- dere kennis zal de voorbereidingsklasse voor inslapen behoeden. Volgens spreker is de oni- vangen opleiding tot bewaarschoolhouderes ge— woonlijk onvoldoende en het uitgereikte diploma alleen voor bestuurders van bewaarscholen een waarborg dat zij niet geheel in het honderd zullen kiezen. Hij vreest dat werktuigelijkheid het gevolg van die gebrekkige opleiding zal zijn en wil daarom in de voorbereidjpgsklasse onderwijs doen geven door onderwijzer-essen het examen afgelegd hebbende volgens art. 5ba der wet op ’t Lager Onderwijs. De onderwijzeres welke geleerd heeft dat en hoe een kind moet leeren zie-n, hoeren. flëïìk■" en spreken, zal bij hare meerdere wetenschap- pelijke ontwikkeling spoediger en beter de leer der opvoeding en methoden begrijpen, dan hare zuster voor de bcwaarschool opgeleid. Doch ook lagere school zou door de vereeniging nog een groot voordeel hebben. De onderwijzeres, wer- kende in de voorbereidingsklasse, zou daar eene groote mate van practische onderwijskunst op- doen; die ongetwijfeld weder, als zij in delagere school werkt, haren leerlingen ten voordeel zaj strekken. In de voorbereidende klasse leert zij allerlei middelen opsporen om het bevattings- vermogen in den kinderlijken geest te wekken, de belangstelling te boeien,_ de tipmerkzaamheid te scherpen, te meer wijl in die klasse geene kennis kan worden medegedeeld, maar zij allekennis moet doen ontstaan. Daar leert zij met kinderen omgaan, hun vertrouwen winnen, hunne gevoels- aandoeningen leiden. Daar moet zij middelen vinden om den wil des kinds tot het goede ie stemmen, om het kind te leiden en te beheer- schen door gewaarwordingen te wekken, die het later tot zelfbestuur in staat zullen stellen. Door eene verstandige en vriendelijke leiding leert zij onwil, stugheid en koppigheid, waaie- over zoo vaak geklaagd wordt, voorkomen. Het geduld waarmede zij steeds gewapend moet zijn, om de vele moeilijkheden en bezwas ren, die het ontwikkelen van zulke jonge kin- deren met zich brengt te overwinnen, zal tiaar ten zegen doen strekken van zoovelen zwakken en tragen van geest, die alleen door geduldvaij de zijde der onderwijzers te behouden zijn.’ Met de opwekking aan allen, wiende voorbe- reiding tot het ontvangen van onderwijs ter harte gaat tot verdere overweging van de ge- stelde vraag, sluit de spreker. De heer B. Mensen, van Dordrecht, zegt, al- tijd gehoord te hebben, dat het hoofd eener school het nu reeds zóó druk heeft met het con- troleeren eener school van 400 kinderen. verdeeld in 12 klassen, dat hij niet be- grijpt hoe deze het stellen zal, als er nog eene voorbereidingsschool aan zijne inrichting ver- bonden wordt. Hij betreurt de overlading, die men bij het lager onderwijs ziet. Men klaagt, zegt spreker, dat de kinderen als zij de school verlaten hebben, niet meer zoo goed lezen, schrijven en rekenen als vroeger. Hij geeft aan die overlading daarvan de schuld. De heer J. A. Bergmeijer zegt, dat men, vóiji- men Voorbereidingsscholen wil oprichten, het stichten van toevluchtsoorden voor zeer jonge‘ kinderen moet doen voorafgaan. De heer S. Schotel, van Dordrecht, is in ‚be- ginsel tegen het verbinden eener opleidings- klasse aan de lagere school. Hij verdedigt de onderwijzeressen van de zoogenaamde bewíaar- scholen en zegt dat hare opleiding en geschikt- heid beter zijn, dan de hoer Mulders meent. Hij zou zelfstandige bewaarscholcàn wenschen, onder toezicht eener commissie. Spreker zegt, dat hij nu reeds zooveel te doen heeft, dat hij soms zijn werk niet af kan en wat zou het zijn als er nog eene voorbereidingsklasse mede onder zijn toezicht kwam. u Nog enkele leden maken sommige dergelijke opmerkingen, die door den inleider voldoende worden beantwoord. Het woord is nu aan den heer J. A. Berg- meìjer, ter inleiding van punt (i: „De onder- wijzer als Staatsburger.” Spreker zegt het volgende: „Het is met zekeren schroom, dat ik dit onder- werp hier op deze vergadering inleid. Deze schroom spruit echter volstrekt niet voort uit eene soort vrees, maar meer omdat ik dingen zal moeten te berde brengen, die 1°. al ieder- een weet en 2°. zoo van zelf sprekend zijn, dat men eigenlijk zou kunnen vragen, waarom het Io■íig is, dat wij ze ter sprake brengen. Toch is dit laatste helaas! het geval. Ik zeg helaas, omdat men het waarlijk niet voor eenigc ‘aren zou hebben vermoed, dat wij nog in ‘i893 eene lans zouden hebben te breken V001‘ de vrijheid van een deel der Êederlandsche staatsburgers, die soms zoo dikwijls in de hoogte worden gestoken. En toch is dit het geval. De Nederlandsclie openbare onderwijzer wordt op dit oogenblik bedreigd in datgene, wat ieder mcnsch het dierbaarst moet zijn: in zijne vrijheid. Men heeft hem willen maken tot een persoon, die, nu ja, alles zoogenaamd mag onderzoeken, alleenig maar ’t kritiekste niet. Hij zou volgens den wensch van sommi- gen gelijk moeten worden aan den vogel in de volière, die, nu ja, wel verder kan vliegen dan zijn kameraad in de kleine kooi, maar toch altijd niet verder dan de tralies zijner kooi. Zijne vrijheid wordt dus toch aan banden ge- legd. Intusschen alles heeft eene geschiedenis. Die kranten lezen, weten, hoe bij de behande- ling der Staatsbegrooting in het vorige jaar enkele leden der 1e en 2e Kamer zich hebben beklaagd tegen den minister van binnenlandsche zaken over cenige openbare onderwijzers, voor- namelijk in het Noorden. De minister heeft de klagers op vrij afdoende wijze beantwoord en de gansche zaak zou inis- schien met een sisser zijn afgeloopen, als er in het Noorden geene woelingen waren ontstaan, die overal een treurigen indruk teweeg brach- ten. ’t Is hier de plaats niet om verder over deze zaak te spreken en ik zou ze ook niet vermeld hebben als niet kort tiaarna eene cir- culaire verschenen was van HH. Schoolopzie- ners in het district Leeuwarden, waarin werd te kennen gegeven, dat ieder onderwijzer. wien zekere denkbeelden op economisch ot politiek gebied aankleefden en die door de hoeren als staatsgevaarlijk werden bellielàl, kans liep om uit zijne betrekking te worden ontslagen. Men zou de stoute jongens eerst Waal-schuwen, maar wan- neer dit niet hielp, dan gingen zij er uit. De indruk, dien deze circulaire maakte, was nog al verschillend. Men vond den vorm ongelukkig gesteld, men vond hem te zwevend, ie onb-‘s- paald, maar de lil/raad werd in het begin bijna niet besproken. Het Ned. Ond. Genootsch. bijv. bewaarde een pijnlijk stilzwijgen. Dat werd door velen minder gunstig uitgelegd en er werd beweerd, dat het hoofdbestuur in zijn stijl conservatisuie eigenlijk de circulaire zoo erg niet atkeurde. liitusschen, eerlang zal dit lichaam zich moe- ten uitspreken, en het is te hopen, dat men ruiterlíjk zich verklare. De circulaire werd snel vergeten, niet de geest, die er uit sprak. Van lieverledc begon men van enkele zijden liet niet slecht te noe- men,dat den schreeuwers, dat is de geliefkoosde sclieldnaain, de mond werd gesnoerd en zelfs nog kort geleden heeft een lid der 2e Kamer (mr. de Beauftirt) eene rede gehouden, die vol- gens de Walt-leer luide werd toegejuicht. Dat lulde is welsprekend. De onderwijzers in die vergadering waren schier allen menschen, die het nog al goed had- den of voor wie de heer de B. een orakel Ik voor mij vind het een treurige soort van rede, Volgens den heer de B. zijn de ouilcrwíj» zei-s er ook al debet aan, dat de verwllderllap toeneemt, ten tweede vindt hij het. verkeerd, dat de onderwijzer de linancieele zijde van zijn beroep zoo op den voorgrond stelt, ten tlr-‚rrie is hij het geheel eens met dc Lecuwarder circu- laire en vindt het natuurlijk hoogst ongepast, dat zoo’n schoolmeester ook al over politiek wil meespreken. Voor het cogenblik willen wij meer het derde punt bespreken. De heer de B. is het volgens zijne verklaring eens met de Leeuwarder circulaire, ten minste wat de zaak betreft en vindt het uitstekend, dat iemand moet ontslagen worden, die bijv. socialist is. líetterjagerij dus, in haar meest. compieeten vorm. Men ziet, hoe lief en zoetsappig ook de gansche rede moge zijn, in den grond der zaak komt zij geheel overeen met de ketterí- jagerij van alle tijden, wier leus is; „Zwijgen of ei‘ uitl” _ In de gevangenis werpen of ten doode doe- men, neen, dat doet men niet meer, maar den tegenstander broodeloos maken, dat kan er, volgens de B. wel mee door. Hij zegt het wel niet met zoovele woorden, doch door de verklaring, dat hij homogeen is met de Leeu- warder circulaire, komt zijne lange rede hier op neer. En zulk eene rede wordt „God beterï” linde toegejuicht door de onderwijzers zelven. ’t Zou om te lachen zijn als ’t niet zoo treurig was. Ik had over deze rede van den heer de B. niet gesproken als hij niet voor mij de verte- genwoordiger was van eene groote menigte, die, al zegt zij ’t niet, het volmaakt met hem eens is, en die onder haar aantal ook vele onder- wijzers telt. „Wiens brood men eet, vriens woord men spreekt” luidt het oude spreek“ woord en het heeft zijne beteekenis nog niet verloren. Dat men op deze manier tal van huichelaars en karakterlooze lieden kweekt en ilat nog wel onder degenen, die in de eerste plaats geroepen zijn karakters te vorm men, daarvan schijnt men geen ■auw begrip te hebben. blaar ik ga verder en beweer, dat zij de vrijheid van den onderwijzer aan banden willen leggen, de Grondwet verkrachten en de onderwijswet eene uitlegging geven, die zij nooit kan hebben. De Grondwet waarborgt ieder Nederlander het meest volkomen recht om te belijden, wat hij voor waar houdt en zoolang hij zich niet vergrijpt aan de Wetten van den Staat, moet hem dit recht onverkort worden gegeven. En ook de onderwijswet is op dit punt even duidelijk. Betreurenswaardig is het, dat vele onderwijzers geen besef hebben van het gevaar dat hen boven ’t hoofd hangt. Wat heden onder eene liberale regeering ge- oorloofd en mogelijk geacht. wordt, waarom zou dit later niet door eene andere partij worden gedaan? Het geeft bovendien weinig beginsel- vertrouwen te kennen, als men den tegenstan- der met geweld het spreken wil kieleiten, on- der bedreiging van broodeloosheid. „Dien de goden verderven willen, maken zij eerst blind", luidt een Grieksch spreekwoord. ’t Schijnt, dat dit nog altijd het geval is. Geen dwangmaat- regelen, geen onderdrukking hebben nog ooit eene idee’; vermoord. Men kan de dragers er van lichamelijk benadeelen, hen zelfs tienden: i over de graven der martelaren heen ruischt het schoone woord: „E pur se muove” half als waarschuwing, half als bedreiging. En door alle dwangmaatregelen, hoe zoetsappig ook ver- goôlijkt, kan men den stoutmoedige tot marte- laar doen worden if den zwakke doen buigen, maar met de wrok in ’t hart; doch de idée eene andere richting geven, dat is onmogelijk. In een onzer oude bijbelverhalen wordt ons ver- haald dat. maar geven wij liever liet woord aan den Evangelist zelf, die het, met den groo- ten eenvoud, den bijbelboeken eigen, meedeelt. Nadat hij eerst heeft verhaald hoe de aposte- len in de gevangenis werden geworpen en daarna voor den raad der priesters werden gedaagd, gaat hij aldus verder: 34. „Maar een zekere Farizeeër stond op in den raad, met name Gamabiël, een lceraar der wet, in waarde ge- houden bij het volk en gebood, dat men de apostelen een weinig zoude doen buiten staan, 35. en zeide tot hen: „Gij Israëlitische man- nen, ziet voór u, wat gij doen zult aangaande deze menschen. 36. Want vóór deze dagen stond Theudas op, zeggende, dat hij wat was en wien een getal van omtrent vierhonderd mannen aanhing: welke is omgebracht en allen, die hem gehoor gaven, zijn verstrooid en tot niet geworden. 37. Na hem stond op Judas de Galileüv- in de (lagen der beschrijving en maakte veel volk afvallig achter zich: en deze i-i ook vergaan en allen, die hem gehoor gaven, zijn veis=rowitl geworden. 38. En nu zeg ik iilieden: houdt af ‘van deze menschen en laat ze gaan, want indien deze raad of dit werk uit inen- schcnÍis, zoo zal het verbroken worden. 39. klaar indien het uit God is, zoo kunt gij dat niet ivcrhreken.” Die dit aandachtig leest, ziet duidelijk in, «lat tiier voor velen onzer wel wat te leeren valt en dat zij, die zooveel beweging maken en maar praten van dwang en geweld van dezen ouden Ivraëlitischen wijze nog wel wat kunnen leereii en dat deze man voor bijna 19 eeuwen in doorzicht en menschenkennis het van vele zoogenaainde knappe koppen onzer dagen ver wint. hlitar, zal men vragen, waarom dit alles hier besproken? Wij kunnen toch niet aan de gestelde machten de ivet voorschrijven? Mijn antwoord luidt; Natuurlijk nier, maar wat wij kunnen doen is, een ernstig woord van protest doen hooren tegen alles, wat naar ketterjagerij en vervolgingszucht zweemt. tiet is (laarom ook, dat ik bij het einde eene motie voorstel, die in ’t kort samenvat wat hier besproken is en die ik, met verlof van het bestuur hier gaarne in stemming wilde zien gebracht. Toch wilde ik gaarne, dat wat ik zei, hier met ernst werd besproken. Men zegt wel eens, dat de tijden groot, doch de menschen klein zijn, ik kan dit niet beamen, trouwens wij onderwijzers zijn toch te goede paedagogen om niet te weten, hoc het schijnbaar nietige eene groole beteekenis kan krijgen en vandaar dan ook, dat wij ons wel degelijk ook over deze zaak kunnen uitspreken. Ik heb gezegd. De motie win den heer Bergmeijei‘ luidde: GEMENGD NIEUWS. „De vergadering spreke als haar oordeel uit, dat ook voor ilcii onderwijzer onverkort wordt: gehandhaafd liet grondweltig recht, om geldige»: nis af te leggen van zijne beginselen op poli- tiek ei: economisch gebied, welke ook; en om zich aan te sluiten bij elke, niet bij eene wel, noch rechterlijk vonnis verboden vereeniging”. De heer S. Schotel gelooft, dat de inleider overdreven heeft. De school is eene kleine maat- schappij; ook daar hecrscht vrijheid, maar niet onbeperkt. Waar moest het heen, als dit het geval was? Of men moest zeggen: wanorde is goedgtìérzet is uitstekend, maar zoo ver is het nog niet. Zoo is het ook in den Staat. Als hij Iloofd van den Slaat was, zou hij even- eens doen, wat de heer Bergmeijer afkeurde. (Gelac/i en ÊOefÍ/lícflíng). Hij keurt het goed, dat de regeering, bij een oproer te Amsterdam de kanonnen op straatliet verschijnen. (Torjzríc/izriy.) Zachte heelmeesiers maken stinkende wonden”. In eene vergadering van Zwolsche onderwijzers is gezegd, dat men alle middelen, ook die tegen de wet zijn, moest aangrijpen om zijn doel te bereiken. Daar komt hij ten sterkste legen Op. (B■uctl). De heer Labberton, van Alblasserdam, vindt het vreemd, dat er van de bewuste circulaire zooveel drukte gemaakt wordt. Hij zou aan hh. schiiolopzieiiers het genoegen willen gunnen om circulaires te ac/ir-■rert en aan de onderwijzers om er zich bij neer te leggen. (Gelooft). De hcar UiSseIkiJen, van Sliedrecht, is het eens met den inleider in zoover het de grond- wettige vrijheid van den onderwijzer betreft, maar hij gaal; met den heer Schotel mede en zegt "dat de vrijheid niet te ver gaan moet. Breekt maar at‘ den boel,“ I! keert alles met hernemen,” zoo ver gast het grondwettig recht niet. [lij zou het zeer betreuren, als deze ver- gadering de motie aannam. Al zou hij alleen staan, zal hij zich tegen de aanneming verzet- ten, geil-achtig aan het woord van Groen van Prinsterer, dat eens de heer Uergiueijei‘ tut het. zijne maakte; „In mijn isolement, ligt mijne kracht.” De heer Bergmcijei‘ zegt, dat de sjirekers liem niet tegengevallen zijn. Hij had geen instem i ing verwacht; men is het zelden met hem eens. lllet dan heer Schotel gaat hij mede, behalve met diens kanonnen; hij houdt niet van die dingen, wel is hij eens schutter- kanonniei- geweest, maar daardoor is zijn afkeer van kanonnen nog toegenomen. (Gelaat/i). Hij zou wenschen, dat de onderwijzers wat meer kennis lialden van het maatschappelijk vraag- stuk. llej is geen revolutieman; hij is voor de ware vrijweid. “I'"1ÈHqáE'm ‘brij “tltìlllá■llu llllllí: iz-‘in iirilui‘ lnntl Gelukkig, (lul, geen Jlltìllsïll kan \iii Iìirii liziiiil Vhiiii‘ iiieii geiluclilen iiiee kun l>il‘-(l(‚’l1l Îìliiiii‘ ——— in ons lieve vziilcrliiiiil Is ‘zelfs liot »sprel.eii" ’\l'lj me" \I‘lll(l(îll‚ ■ir vaders hebben ‚uit-i. hun lalucil Een bende zigeuners zou Dìnsdagmorgen van uit den llaag over de grenzen worden gebracht, onder geleide van 2 rijksveldwachters: Hij Ovelä schie kroop de heele familíein den wagetnnadat het paard even had uitgerust, en ....voortging het, in gestrekten draf, naar Rotterdam door Kralingen, maar waarheen, dat wist niemand. De twee veldsvachters waren de bende wel achterna gedraafd maar hadden den vermoeien- den wedstrijd al spoedig opgegeven. Te Bokstel heeft zich een geval van honds- dolheid voorgedaan. Dientengevolge is het muil- korven der honden gedurende vier maanden bevolen. De druiven staan uitstekend in Frankrijk en men verwacht dat dit jaar de oogst beter zal zijn dan vele vorige jaren. STATEN-GENERÁAL. Twnsnn KAMER. Grondbelasting. ——- Hetaan deTweede Kamer aangeboden wetsontwerp op de grond. belasting heeft in de eerste plaats ten doel, de denkbeelden nader uit te voeren. die ten grond- slag liggen aan de wet van 25 April 1879 (Sibl. n92 89) tot algemeene herziening van de belastbare opbrengst der ongebouwde eigen» doimnen en de wet van 31 Dec.1892(Stbl. a9. 315) krachtens welke de uitkomsten dier herziening zijn toegepast. Het komt den minister van financiën voor, dat deze beide wetten meer zekerheid aan het karakter der grondbelasting hebben gegeven. Hij stelt zich op het bekende standpunt, dat de grondbelasting, afdeeling ongebouwde eigen- dommen, naar de Nederlandsche wet een zake- lijke belasting is, klevende op het landbezit en bestaande in een zeker percentage der gemid- delde zuivere pachtwaarde, welk percentage voor alle landerijen het zelfde behoorrte zijn. Het wetsontwerp beoogt te verhoeden, dat wanverhoudingen als dezulke, welker beëindi- ging de wetgeving van 1879 en 1892 ten doel had, opnieuw ontstaan. De vastheid zoekt de minister in het verhou- dingscijfer tusschen belasting en opbrengst. Nu de Nederlandsche wet het denkbeeld dor grondrente geheel heeft losgelaten meent de minister dat het daaraan tegenovergestelde donk. beeld volledig behoort te worden toegepast. De pei-aequatie moet gevolgd worden door maatregelen die de strekking hebben om het vast verband, dat nu tusschen de opbrengst en de belasting van den grond is gelegd, te be- Sîondigeiv. ' Tweedcrleì practische overwegingen, die ten aanzien der grondbelasting nieuwe wetgeving bondig maken, voert de minister aan. 'I‘eu eerste mag de fout niet langer blijven bestaan. die de methode der vroegere schattin- gep aankleeti. Daarom wordt gelijkmutigheid Ünt kosllijk goed Verworvtni En zijn er xuor gesloricín, llcsvliui‘ (lul. erfdeel als uw Lriiclit ÜÜ Vvllí tlvl‘ Vrije Nietlerltllltlcll. Geen iiiaclil. Oinslrikkc uw wooril met slziufsiglie lizinilcil. Neenl waak bij (lag eii waak bij llflt‘llf.‚ f DHË Hoog Ijorh Laag liet nzm kun riuitliën, Iun —— î\:.l"‚['j) iiicn ooit die Vrijheid neer (Jij moet zc weer Veiwvervcii Al zoudt ge 61' ook voor stierven. (TozyÍvíc/zízig.) Even voor de heer Bergme■er het woord nam, werd _de vergadering vereerd met de tegenwoor- digheid van den beer mr. H. J. M. Tijssens, secretaris der Commissie van Toezicht. Nu zou de motie in stemming gebracht wor- den. heer Labberton achtte haar zoo on- schuldig, dat zij gerust door ieder onderschre- ven kon worden. Ook de Voorzitter was het daarmede geheel eens. Door zitten en opstaan werd nu uitgemaakt, dat zij met groote meerderheid was aangenomen. Na eene korte pauze was het woord aan den heer C. Regoor, van Dordrecht. Hij las eene „paedagogische novelle” voor, door hem zelf vervaardigd en getiteld: „In ’t blauw vertrek”. De voordracht werd met onverdeelde aandacht aangehoord en met applaus begroet. Hiermede waren de werkzaamheden geëindigd en de Voorzitter sloot met de gewone plicht- plegingen de vergadering, nadat hij de. leden uitgenoodigd had nog eenige oogenblikken, in gezellig samenzijn, van elkanders gezelschap te genieten. Kunst en Wetenschap. Inhoud van De Nederlandsche Speclalor van 8 Juli ’93: Berichten en mededeelingen.(v. Tri os- tenburg de Bruyn, Oost-Indische predikanten; Paysagistes contemporains) Een bezoek aan het Forum (slot), door K. E. W. Straatman, ._ „Le Doe/tent Pascal”, door Frits Lapidot-h. —- De vei/lilng Bingham Mildmay, door dr. A. Bre- dius. »——— Een stukje zeventiende eeuw, door G.- Pluksel: (‘Majesteit of bond?) ——- Plaat: Een bekeerd zondaar. i. i.‘ ... Landbouw. Te Haastrecht heeft zich een geval van milt- vuur voorgedaan, onder vee van den heer C. Holland. Ook bij diens buurman, den veehoii- der C. Verburg, is een rund aan die ziekte ge— storven. De kwade droes, die te Het Bildt (Fa) onder de paarden is uitgebroken, laat zich onrustba- rend aanzien. Bij den landbouwer J. Wassenaar werden voor veertien daven twee, thans weder vier paarden afgemaak . 'I‘wee andere stallen in den omtrek zijn ver- dacht verklaard.