Tekstweergave van DC_1908-07-13_013
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
DÛRDRECHTSÜHE
GOÜRÁNT,
Maandag
13
Juli
1908.
——
Avond-Uitgave.
162i
Avondu■gave
TWEEDE
BLAD..
van
wneîi?
ning,
dat
in
deze
streken
zooveel
Duitsch
Duitsch
mocht
spreken.
geld
wordt
verteerd,
dat
men
wel
algemeen
'
V.
O,
Tartarin.
Men
mag
u
in
Zwitserland
niet
lijden,
gelijk
men
u
niet
in
Tarascon
mocht
lijden.
En
als
gij
nog
eens
met
uw
ijshouweel
en
uw
touw
en
ransel
op
de
Rigi
of
op
de
Schweizerhof
quai
in
Lucern
zoudt
optreden,
zoudt
gij
veel
kans
hebben
op
een
geweldig
pak
slaag.
Want
gij
hebt
Zwit-
serland
door
de
tegenstelling
met
uzelf
be-
lachelijk
gemaakt.
En
dat
belachelijke
wordt
te
scherper
gevoeld,
omdat
het
niet
uitslui-
u
tend
bestond
in
uw
vruchtbaar
Zuid
Fransch
_A
brein.
‚À
Het
is
waar
——
uitsluitend
fabriek
voor
vreemdelingQn-industrie
is
Zwitserland
nog
niet.
Men
vindt
er
nog
andere
dingen:
ma-
chinefabrieken,
chocoladefabrieken,
enz.
En
er
moet
een
groot
deel
van
Zwitserland
zijn,
waar
de
vreemdelingen—scheerderij
als
vak
betrekkelijk
onbekend
is.
Doch
dat
gedeelte
moet
nog.
ontdekt
worden.
Het
andere
is
één
‚vreemdelingen-fabriek.
Hier
centraal-
stations
te
Bazel
en
te
Luzern
—
weiden
de
vreemdelingen
biniiengeleid.
In
mooie
jas-
sen
staan
de
assistent-scheerders
aan
de
sta-
tions
en
verdeelen
zij
den
buit
onder
elkaar.
ï
Enkele
slachtoffers
sluipen
door
de
gaten.
Men
laat
hen
loopen.
Zij
kunnen
de
schaar
toch
niet
ontgaan
en
zouden
wellicht
wild
wordenhindien
men
hen
opving.
Bovendien
—
zij
zijn
de
slechtste
jachtbuit,
lieden
die
naar
prijzen
vragen
en
kamers
en
hotels
met
elkaar
vergelijken.
Dat
dit
toch
niet
gedaan
wordt
schrijven
wij
toe
deels
aan
de
weinige
sympathie,
welke
men
in
romaansche
landen
voor
de
Duitschers
heeft,
deels
aan
de
geringe
nei-
ging
van
de
bedienden
enz.,
om
zich
op
Duitsche
wijze
te
laten
commandeeren,
deels
aan
de
diplomatieke
overwegingen
van
de
kapiteins
der
vreemdelingen-industrie,
die
hebben
opgemerkt,
dat
de
bovenbedoelde
Duitschers,
veelal
„all
Deutschen”,
niet
de
voornaamsten
en
de
bestbetalenden
zijn.
Onze
voornaamsten
en
meestbetalendeii
kla-
gen
niet
als
zij
voor
Engelschen
worden
aan-
gezien,
hebben
er
in
elk
geval
niet
op
tegen,
dat
zij
niet
vooral
als
Duitschers
behandeld
worden.
Maar
keeren
wij
terug
naar
de
scheerhui-
zen.
Daar
wordt
de
buit
ondergebracht,
bij
voorkeur
in
dure
kamers.
Daar
krijgt
men
dure
maaltijden,
waarbij
het
menschdom
in
drieën
wordt
verdeeld:
wijndrinkers,
wa-
terdrinkers
in
schijn
en
waterdrinkers
in
werkelijkheid.
De
vangst
zelf
wordt
in
keurige
Wagens
verpakt,
die
van
jaar
tot
jaar
mooier,
voor-
namer-eenvoudig
of
opzettelijk-pompeus
worden.
En
in
die
wagens
worden
zij
naar
de
groote
scheerhuizen
gevoerd,
waar
zij
soms
wel
beleefd,
doch
altijd
ietwat
koel
worden
behandeld.
Want
het
eerste
voor-
schrift
in
de
fabriek
is:
niet
te
beleefd.
Uit-
zondering
word!t
alleen
gemaakt
voor
de
Duitschers,
veelal
kenbaar
aan
te
luiden
spreektoon
en
overdreven
hoogheid
of
over-
dreven
beleefdheid.
Dezen
wordt
wat
meer
onderdanigheid
opgediend.
Een
moeielijke
kwestie,
die
de
Zwitsersche
leiders
van
het
bedrijf
veel
hoofdbrekens
kost,
is
de
kwestie
van
de
taal.
In
Duitsch-Zwitserland
spreekt
men
Duitschers
aan
‘in
het
Duitsch.
Maar
5
in
Fransch-,
maar
vooral
in
het
Italiaansch
Zwitserland
?
Duitschers
en
Franschen
drinken
aan
tafel
wijn,
eerstgenoemden
zelfs
niet
zelden
champagne.
Engelschen
en
Amerikanen
zijn
voor
een
groot
gedeelte
aan
tafel
Waterdrin-
kers.
Doch
welk
gedeelte
van
die
waterdrin-
kers
drinkt
op
zijn
kamers
whiskey?
Ziedaar
‚_
een
van‘
de
moeilijkste
vragen,
welke
alléén
i
de
hotelhouders
kunnen
beantwoorden.
Wij
hebben
die
vraag
eens
door
een
spraakza-
men
en
onvoorzichtigen
houder
Van
een
groot
Amerikanen-hotel
in
Eransch
Zwitser-
land
hooren
beantwoorden
met:
„bijna
al-
jlen”.
Toen
wij
ongeloovig
glimlachten,
heeft
hij
een
paar
whiskey-facturen
voor
den
dag
gehaald
om
aan
te
toonen,
dat
zijn
op-
slag
van
dezen
drank
werkelijk
groot
was.
Doch
„bijna
allen?”
Wij
weten,
dat
de
drankbestrijdingsbeweging
in
Angelsaksi-
ë
sche
landen
een
reusachtige
nieuwe
hoeveel-
heid
schijn-heiligheid
in
het
leven
heeft
ge-
roepen.
Doch
moet
men
werkelijk
aanne-
men,
dat
al
die
waternippende
dametjes
veel
liever
iets
anders
zouden
nippen
als
het
maar
stond
en
dat
zij
dus
straks
naar
haar
kamers
zullen
hollen
om
het
verzuimde
in
te
halen?
Het
is
in
Zwitserland
een
bekend
praatje,
gelijk
ons
herhaaldelijk
is
gebleken.
Doch
is
het
gebaseerd
op
waarheid,
of
is
het
de
generaliseering
van
enkele
uitzonderingsge-
vallen?
,
Is
de
kudde
eenmaal
gehuisvest,
dan
moet
Hier
moet
men
onderscheiden.
Er
‘zijn
veel
Duitschers,
die
zich
grande
nation
zijn
gaan
voelen
en
die
niet
willen
doen
als
de
dicht
hebben,
welke
een
Engelsche
miss!
Engelsche
en
Fransche
grande
nations.
Zij
‘doen
in
de
treinen
minachtend
tegenoverEn-
gelschen
en
permitteeren
zich
scherpe
op-
merkingen.
Zoo
noodig
willen
zij
een
deur
graag
open
wil
hebben,
waarop
deze
dan■
zegt:
‚,0
pardon,
ik
dacht
dat
u
een
heer;
was.”
Wat
dan
aanleiding
geeft
tot
nauw-
,
gezette
vertaling
door
de
oudste
dochter,
die
Engelsch
verstaat,
en
natuurlijk
tot
nieuwe
'
opmerkingen
en
demonstraties.
Zoo
zagen
wij
in
het
treintje
tusschen
Meiiaggio
ent
Porlezza
een
deur
vier
maal
open
gaan
en
vier
maal
boos
weer
gesloten
worden,
zoo-
dat
drie
Engelsche
dames
ademloos
‘stamel-
‘den
over
„horrid
people”,
waarvoor
de
be-i
doelde-dochter
blijkbaar
geen
juiste
verta-
Íing
wist.
Dit
soort
Duitschers
is
van
mee-
‘VFEUIVL
LIEVTJO
N.V
É
zij
bezig
gehouden
worden.
Er
zijn
daarvoor
‚diners
en
soupers,
flirtation,
staaldraadba-
tnen,
tandradbanen,
booten
en
het
avond-
í
dansje.
Er
zijn
ook
zitj-es
voor
romanlezers
5
in
den
tuin
en
wandelingen
onder
geschoren
j
boomen
langs
het
meer.
Groote
wandelingen
zijn
er
niet
zoo
vele;
trouwens,
die
zijn
meer
,
voor
Zwitsers
en
voor
„toeristen”.
Het
fijne
’merk
grondstof
voor
de
vreemdelingen-in-
s
dustrie
wandelt
weinig.
Het
pictnict
hoog-
‘stens,
‘het
roeit
wel
eens
en
het
vaart
in
Í
booten.
Maar
ook
dat
met
mate.
Wij
her-
‚
inneren
ons
in
een
groot
hotel
twee
Ame-
È
rikaansche
families,
die
geen
van
beiden
nog
jmoed
hadden
gehad
om
het
meer
in
een
Stoomboot
heelemaal
rond
te
varen.
En
toch
waren
zij
er
voor
hun
pleizier,
direct
uit
Amerika
overgekomen,
toch
logeerden
er
al
31/2
maand.
Wat
zij
dan
wel
deden?
Op
hun
bed
liggen,
Zich
aankleeden.
In
de
hal
zitten.
Zich
aankleeden
voor
het
dejeuner.
Dejeuneeren.
Op
hun
bed
liggen.
Í
In
de
hal
zitten.
Zich
aankleeden
voor
het
diner.
In
de
hal
zitten.
Dineeren.
In
de
hal
zitten.
Flirten.
Op
hun
bed
liggen.
Intusschen.
Dit
is
niet
regel.
Er
zijn
wel
degelijk
veel
gasten,
die
wèl
op
de
booten
prieeltje;
alles
was
kaal
en
vlak,
overal
liepen
kennissen.
—
Laat
ons
dan
naar
het
„Instituut”
gaan,
opperde
de
jonge
dame.
„Het
is
frisch
in
de
leeszaal
en
er
zal
niemand.
zijn,
aangezien
het
geen
mail-dag
is.
In
dienst
tier
Maatschappij.
Roman.
Naar
het
Engelsch,
van
1B.
M.
GROKER.
f
28)
Tegen
dat
Vernon
zijn
luchtkasteel
ge-
heel
had
opgetrokken
en
er
Rosita
in
gezet,
was
het
vrijwel
vol
geworden
in
de
Tuinen.
De
gelukkige
aanbidder
had
zich
van
alle
spelen
afgemaakt,
zelfs
een
uitnoodiging
voor
het
avondmaal
afgeslagen,
hij
had
op
handige
wijze
zijne
vrienden
ontweken
en
een
heelen
zwerm
speelkameraads
verjâtagd.
Aha!
daar
kwam
Rosita
eindelijk!
Z■
keerde
zich
«haastig
tot
hem
terwijl
hare
tante
werd
aangesproken
«door
juffrouw
Mills
die
haar
een
opgewonden
beschrijving
gaf
van
de
wonderen
door
haar
keukenmeid
verricht.
—
Hebt
ge
lang
gewacht?”
vroeg
zij
ter-
‘wijl
zij
hem
aankeek
met
hare
stralende
oogen.
—
Ongeveer
—
ongeveer
——
een
uur,”
mom-
pelde
zij.
»—
Ge
ziet
dat
ik
mijn
woord
heb
gehouden
;
ik
heb
u
schadeloos
gesteld,
niet
waar
i?”
zei
zij
al
voortloopend.
——
Dat
hebt
ge
zeker
—
wel
duizend
maal
en
meer.”
v
——
O,
laten
we
niet
dien
kant
uitgaan,”
zei
zij
ongeduldig;
„dan
komen
we
al
de
Wil-
sons
tegen
—
en
een
heele
massa
andere
men-
schen
—
en
ik
wilde
zoo
graag
eens
alleen
met
j.e
praten.”
—
Daar
is
hier
niet
vee]
kans
op,”
zei
ll■,
terwijl
wanhopig
om
zich
heen
keek.
Er
‘was
geen
enkel
afgescheiden
plekje,
geen
enkel
'.
‚\
—
Dat
is
goed,”
zei
hij,
„hoe
slim,
dat
ge
daar
aandenkt
l”
en
zij
gingen
samen
heen.
——
Kijk
toch
eens
naar
dat
meisje,”
zei
mevrouw
Sharatt,
terwijl
zij
met
haar
waaier
naar
Rosita
wees.
„Verleden
week
Vicars
—
gisteren
Booth
——
vandaag
Vernon.
Kijk,
zij
ontvoert
hem.”
'
—
“en
zou
denken
d.at
ge
over
een
wolf
en
een
lam
spraakt,”
antwoordde
juffrouw
Mills,
die
nogal
wat
bewondering
had
voor
Rosita.
„Alle
jonge
mannen
zouden
Rosita
wat
graag
ontvoeren.”
—
Degeen,
die
dat
doet,
zal
ontdekken
dat
Rosita
alles
behalve
een
lam
is.”
—
Maar
zij
is
toch
vroolijk
en
jong,”
hield
juffrouw
Mills
vol;
„en.
dat
zijn
we
zelf
ook
geweest
—
niet
waar
i?”
—
Ja,
maar
toen
ik
een
jong
meisje
was,
had
ik
nooit
een
half
dozijn
jongelui
om
me
heen,
die
klaar
stonden
om
elkaar
den
hals
af
te
snijden
ter
wille
van
mij,”
verklaarde
mevrouw
Sharatt
en
vergeefsche
poging
doende
om»
haar
korten,
dikken
hals
vi'at
uit
te
rekken!
—
Neen,
zeker
niet,”
antivoordde
hare
vriendin.
„Ik
ben
er
zeker
van.
Maar
Rosita
is
ook
een
schoonheid,
weet
u
2*”
Mevrouw
Sharatt
kleurde,
‚slikte
even
en
zei
niets
meer.
Zij
zou
graag
nog
eens
over
de
zaak
geredeneerd
hebben
en
haar
vervlogen
bekoorlijkheden
aan
het
daglicht
gebracht
—
maar
de
trots
sloot
hare
lippen.
"
De
verandah
van
het
Instituut
kwam
uit
in
de
Tuinen.
Rosita
ging
er
gevolgd
door
Ver-
non.
naar
binnen
en
betrad
de
groote,
koele
leeskamer,
waar
in
het
midden
een
groote
tafel
stond
bedekt
met
kranten
en
tijdschriften
en
omringd
door
rieten
leunstoelen.
Rosita
viel
onmiddellijk
in
een
van
die
stoelen
neer,
haalde
een
zakwaaier
te
voorschijn
en
zei
:
—
En
dus
zijn
we
weer
goede
vrienden,
he?”
varen.
Gevolg:
dat
het
op
de
booten
veelal
vol
is.
_En
dat
het
vol
is
in
de
baantjes,
die
de
reizigers
van
uit
de
boot
op
de
bergtop-
Pen
Zelllen-
EI‘
_Z_Í.in
in
Zwitserland
eigenlijk
nog
verwonderlijk
weinig
van
die
banen.
In
het
gebied
van
de
Vierwaldstädter
See
heb-
ben
wij
er
maar
negen
geteld,
plus
één
berg-
lift.
Aan
het
meer
van
Lugano
niet
meer
dan
vijf.
En
dan
rekenen
wij
op
het
laatst-
genoemde
meer
nog
het
staaldraadbaantje
mee,
dat
de
stad
en
het
station
Lugano
met
elkaar
verbindt,
terwijl
aan
het
noorde-
lijke
meer
ook
is
meegeteld
de
lijn
Rigi-
Kaltbad—Rigi-Scheidegg.
s
Men
ziet
het
—
wel
zijn
we
op
weg
naar
Tartarins
Zwitserland.
Maar
wij
zijn
er
toch
nog
niet
en
er
zijn
nog
bergen,
zelfs
in
de
nabijheid
der
groote
vreemden-scheer-cen-
tra,
die
men
beklimmen
kan
zonder
één
sou
te
offeren
aan
de
exploitanten
van
Zwitser-
land.
‘Vat
sterker‘
is:
men
kan
nog
watervallen
zien
zonder
door
tourniquets
te
gaan,
al
zijn
de
meeste
bekende
watervallen
natuurlijk_
wel
in
exploitatie,
hetzij
met
hotels,
direct
met
tourniquets
of
indirect
niet
kraampjes
van
prentbriefkaarten
en
snuisterijen.
Met
schluchten
en
grotten
is
dat
natuurlijk
iets
anders.
Die
kan
men
afsluiten.
En
die
sluit
men
dus
af.
De
deur
gaat
alleen
open
of
het
schuitje
vaart
alleen
à.
raison
van
zoo-
veel.
En
welvoegelijklieidshalve
blaast
gij
even
uit
bij
het
café,
waar
de
kaarten
ver-
kocht
worden,
wat
u
eveneens
zooveel
kost.
Geen
wonder,
dat
men
in
Zwitserland
bijna
dagelijksch
nieuwe
grotten
en
schluch-
ten
ontdekt.
Komen
er
ergens
vreemdelin-
gen,
dan
is
er
ook
al
gauw
een
grot,
wat
wij
bijzonder
juist
geïllustreerd
vonden
toen
wij,
in
het
bovengenoemde
treintje
tusschen
Porlezza
en
Menaggio
plotseling
een
grotto
della
stazione
ontdekten.
Men
ziet
het,
eerst
kwam
het
station,
toen
de
vreemdeling,
en
toen
eerst
de’
grot,
die
naar
het
station
genoemd
werd
en
bedoeld
is
als
een
gelegenheid
voor
milde
aderlating
van
den
vreemdeling.
Men
wordt
geschoren.
Boven
lucht
en
wolken,
onder
de
aarde,
op
het
land,
op
het
water,
overal
gaat
het
scheren
zijn
gang.
En
overal
merkt
men
de
geliefde
scheergast
te
zijn.
ààîìâîa
Ëá
Ëîàíiît■iì
‘IN.
LIII.
Zígenuers.
i
Het
zou,
dunkt
ons,
niet
van
belang
en
niet
van
interesse
beroofd
zijn,
indien
de
geschiedenis
der
Zigeuners
in
Holland
eens
kon
worden
beschreven,
in
den
geest
van
George
Barrow’s
„Gipsies
in
Spain”;
van
die
Zigeuners
namelijk,
die
nog
heden
ten‘
dage
in
ons
land
de
last
der
stedelingen,
de
schrik
der
dorpsbewoners
uitmaken
en
waar-
van
we
meermalen
lezen,
dat
ze
„en
com-
pagnie”,
als
zijnde
zonder
middelen
van
be-
staan,
over
de
grenzen
worden
gezet.
Want
het
type
van
het
kleine
Savoyaardje
met
zijn:
„Fern
im
Süd
das
schöne
Spanien
Spanien
ist
mein
Heiniatland”
is
niet
een
product
van
moderne
beschaving,
overgeplant
in
kouder
en
noordelijker
lucht-
streken
door
het
steeds
toenemend
wereld-
verkeer,
maar
het
heeft
steeds
door
alle
eeuwen
heen
in
ons
land‘
rondgezworvìen,
nu
een
van
Egyptische,
dan
van
Hongaarsche
of
Slavische
afkomst
gerekend,
maar
altijd
vertoonend
dezelfde
luie,
lustige,
diefach-
tige
en
slordige
eigenaardigheden
van
thans.
De
straatjongens
leereii
blijkbaar
al
jong,
dat
de
vreemdelingen
taboe
zijn;
niet
een
ten
minste,
die
het
waagt.
ook
maar
eens
naar
hartelust
te
schelden
Trouwens
-—
de
Zwit-
sersche
straatjongen
is
oneindig
veel
meer
in
de
gelegenheid
om
aan
extravagances
van
vreemdelingen
te
wennen
dan
zijn
Hol-
landsche
collega,
die
vermoedelijk
niet
zoo
gemakkelijk
zou
zijn
te
wennen
aan
meewer-
ken
in
de
vreemdelingen-industrie.
Werken
de
straatjongens
dus
mee,
de
dochters
en
nichtjes
en
kennisjes
der
Wir-
te
doen
ook
mee,
door
Zondags
fantasier
boerenpakjes
aan
te
trekken
en
daarmee
bij
de
aanlegplaatsen
der
booten
te
paradeeren.
In
de
bosschen
vindt
men
drinkwaterfontei-
nen
met
bekers
(wandeling
Gütsch,
Kriens,
Sonnenberg)
en
op
de
uitkijkpunten
uit-
zichttafels
en
veilige
hekken.
Men
heeft
het
goed
als
het
speenvarkentje
in
het
mesthok.
En
als
graaf
von
Zeppelin
het
dan
ook
niet
zoo
goed
heeft
gehad,
als
hij
in
Zwitser-
land
niet
zoo
luid
is
toegejuicht
als
hij
waar-
schijnlijk
verwacht
had,
komt
dit,
omdat
de
Zwitsers
in
dien
ballon,
die
daar
zoo
onge-
schoren
over
Zwitsersch
grondgebied
ging,
een
gevaarlijk
antecedent
hebben
gezien,
het
begin
van
een
aera,
waarin
tandradbanen,
gidsen,
ezeldrijvers,
tourniquets
en
snuiste-
rijenwinkeltjes
gedaan
zouden
kunnen
krij-
gen._
Vernon,
die
zijn
stroohoed
had
afgenomen,
leunde
met
zijn
armen
op
de
tafel
en
keek
haar
vragend
aan.
—
M
eer
dan
vrienden,
naar
ik
hoop,
Rosita.”
—
Houdt
ge
erg,
erg
veel
van
me
Í?”
—
Dat
weet
ge
toch
wel.
De
vraag
is,
hoe-
veel
gij
om
m■
geeft.”
——
Ja,”
antwoordde
zij
met
een
plagerig
lachje,
„dat
kan
ik
niet
zeggen
!
Maar
ik
houd
van
je
omdat
ge
van
mij
houdt
—
en
—
ik
heb
je
ten
minste
mijn
portret
gegeven.”
tà-w
—
En
je
persoon?”
Hij
legde
op
eens
zijne
hand
op
haar
arm.
„Kom
Rosita,
je
hebt
me
nu
lang
genoeg
in
spanning
gehouden
—
is
het
nu
heusch
—
Ja
—-
of-
Neen
?”
i
s
—
Mais
cela
dépend!
maar
ik
denk
dat
het
——
ja
zal
zijn.”
—
Gij
denkt
—
ik
moet
er
zeker
van
zijn
!”
——
Ge
zult
er
eens
zeker
van
zijn
l”
Zij
keek
hem
met
haar
onweerstaanbare
oogen
vol
in
zijn
gezicht;
hare
lippen
trilden
van
de
pret
—
zij
was
de
levende
verpersoonlijking
van
het
Fransche
begrip
van
een
flirt,
en
de
houding
——
„zich
aanbieden
zonder
zich
te
geven!”
was
een
tweede
natuur
van
made-
moiselle
Fontaine.
„Maar
vertel
me
eerst
eens
iets
van
je
leven
en
—
je
verleden.”
—
Vv'at
kan
ik
je
vertellen
dat
ge
gaarne
zoudt
willen
weten?
Ik
ben
‚zes
en
twintig,
ik
ben
nu
vier
jaar
aan
de
Lijn,
ik
zal
binnen-
kort
bevorderd
worden
.
.
.
.
..”
—
Ja,
ja,”
zei
zij
ietwat
ongedurig;
zij
had
het
besluit
genomen
om
zekere
mededeelingen
uit
hem
te
krijgen.
„Dat
weten
we
allemaal
wel
;
maar
vóórdat
ge
aan
de
Lijn
k‘waamt
—
vóórdat
ge
naar
Indië
kwaamt.
Vertel
me
eens
iets
over
jezelf
—
waar
zijt
ge
geboren?”
—
Te
Londen
——
in
Park
Lane.”
—
In
een
„lane
Í?”
—
er
sprak
een
besliste
teleurstelling
uit
haar
stem.
„Leven
je
bloed-
verwanten
nog
Í?”
—
Sommigen
ervan,”
—
vaag.
—
Mais
Voyons,
voyons!
ga
nu
door,
beste
jongen
!”
Het
meisje
was
bizonder
bij
de
hand,
j
haar
toon
was
dringend.
„Vertel
me
nog
eens
antwoordde
hij
Zoo
af
en
toe
komen
ze
in
de
gescsiedenis
voor;
in
zijn
kroniek
van
Drenthe
zegt
Joh.
Picart
(1660),
dat
de
Heidenen
(toendertijd
de
algemeene
aanduiding
voor
wat
wij
thans
Zigeuners
noemen)
allereerst
in
deze
gewes-
ten
gezien
zijn
omtrent
het
jaar
1414.
Zij
maakten
de
menschen
wijs,
dat
ze
uit
Egypte
kwamen;
dat
hunne
voorouders
het
Christelijk
geloof
verlaten
hadden;
dat
zij
om
die
reden
voor
een
boete
gekregen
had-
den,
dat
ze
eenige
jaren
door
de
wereld
moesten
zwerven,
gebedeld
brood
eten,
op
geen
bed
slapen,
altijd
voortreizen
moesten,
terwijl
zij
steeds
slecht
en
armelijk
gekleed
moesten
gaan.
Het
is
niet
te
zeggen
—
aldus
nog
steeds
Picart
—
hoe
dat
dit
volk,
als
het
hier
verscheen,
gekoesterd
werd!
Dit
bewijst
voor
de
goedhartigheid
van
het_
Ne-
derlandsche
volk.
Omtrent
denzelfden
tijd
was
het
in
Schotland
geheel
anders
met
de
Zigeuners
gesteld;
want
onder
de
regeering
van
Jacobus
II
(1437—l460),
kwam
in
dat
Koninkrijk
een
bende
dezer
diefachtige
vreemdelingen;
dadelijk
verscheen
er
een
Koninklijke
proclamatie,
welke
hem,
die
hunnen
aanvoerder
zoude
gevangen
of
dood
maken,
de
heerlijkheid
Bombie
als
beloo-
ning
toezeide.
Maclellan,
wiens
vader
be-
zitter
van
Bombie
was
geweest,
had
het
ge-
‚
luk,
den
bendeaanvoerder
te
dooden
en
Ëkwam
dus
in
het
bezit
van
de
vaderlijke
goederen.
Hij
bracht
het
afgesneden
hoofd
van
den
Egyptenaar
aan
den
koning
op
de
â
punt
van
zijn
degen;
en
daarom
voert
Mac-
lellan,
lord
Kirkendbright,
in
zijn
schild:
een
rechterarm
opgeheven,
de
hand
met
eenen
dolk
gewapend
en
op
de
spits
een
zwart
menschenhoofd.
In
Duitschland
hebben
de
Zigeuners,
volw
gens
Munsterus
in
zijn
„Cosmograph”,
libr.
3
—
zich
het
allereerst
in
14:17
vertoond:
„zekere
menschen,
schijft
hij,
door
de
zon
gebraden,
vuil
in
hun
kleeding,
en
in
al
hun
handel
en
wandel
morsig
en
ontijdig;
doch
vooral
op
alle
gelegenheden
loerende
om
te
kunnen
stelen.
De
gemeene
man
noemt
ze
Tarters
of
Heijdenen;
hunne
sol-
daten
eren
een
hoofd,
dat
ze
hunnen
Her-
tog
noemen.
Hun‘
oude
bessen
maken
haar
werk
van
de
handkijkerij
en
waarzeggerij,
ook
weten
ze
de
tasschen
(zakken)
van
de
vragers
met
eene
wonderlijke
listigheid
en
behendigheid
ledig
te
maken.
De
oorsprong
van
deze
landloopers
is
niet
met
zekerheid
wat
—
over
je
familie
——
enfin
—
je
levensge-
schiedenis.
Ik
moet
——
nu
alles
over
je
weten.”
—
W
elnu
—
ik
ben
op
school
geweest
even-
als
andere
jongens
.
.
.
.
.
.”
V
—
0
ja.
men
zegt
dat
ge
een
goede
opvoe-
ding
gehad
hebt.
Is
het
waar”
—
zij
wachtte
even
—
„dat
Vernon
je
ware
naam
niet
is.”
—
Ja,
dat
is
waar,”
—
hij
keek
haar
ern-
stig
aan.
—
Ciel,
maar
hoe
heet
ge
dan
I?”
Stilte.
__——
Maar
wat
hebt
ge
dan
gedaan?”
vroeg
zij,
terwijl
zij
hare
oogen
zoo
wijd
mogelijk
open
deed.
„Iedereen
zegt
dat
ge
zoo
fatsoen-
lijk
zijt.”
—
Ik
heb
niets
gedaan,
waarover
ik
me
behoef
te
schamen.”
—
Waarom
hebt
ge
dan
een
anderen
naam
aangenomen?
Dat
is
niet
goed.
„Als
ik
met
je
trouw‘,
dan
moet
ik
je
waren
naam
weten.”
—
Dat
spreekt
-—
want
dan
wordt
’t
de
jouwe.”
—
Vvlilt
ge
me
hem
dan
dadelijk
zeggen?”
vroeg
zij
zoo
vriendelijk
mogelijk.
—
Ja,
als
je
het
geheim
wilt
houden.”
—
Zij
knikte.
„O,
ik
kan
nxassa’s
geheimen
bewaren.
U
zoudt
niet
gelooven
hoeveel
ge-
heimen
ik
wel
ken.”
—
Welnu
dan,
mijn
officieele
naam
is
John
l
Herbrand
Patrick
Vernon
Sacheverell
e
Talbot
——
een
lastig
iets
voor
een
conducteur.”
——
Mon
Dieu!
quel'
drôle
de
nom
l”
en
zou
ik
al
die
namen
krijgen
2*”
——
Gij
zoudt
mevrouw
Sacheverell-Talloot
heeten,
met
een
verbindingsteeken
als
ge
wilt
maar
ik
geloof
dat
het
beter
is
om
dat
Sache-
verell
te
laten
vallen.”
——
Hoe
afschuwelijk!
Nu
je
me
dat
verteld
hebt
—
moet
ge
me
nog
meer
vertellen.”
Zij
moest,
hem
zijn
geheim
afpersen,
tot
elken
prijs.
„Je
moet
me
vertellen,
waarom
ge
Vernon
heet,
waarom
ge
hier
in
Indië
zijt,
gescheiden
van
al
je
vrienden
M
ge
moet
me
al
uw
ge-
heimen
vertellen.”
—
Het
is
niet
heelemaal
mijn
geheim,”
—
hij
aarzelde.