Tekstweergave van DC_1908-07-13_013

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
DÛRDRECHTSÜHE GOÜRÁNT, Maandag 13 Juli 1908. —— Avond-Uitgave. 162i Avondu■gave TWEEDE BLAD.. van wneîi? ning, dat in deze streken zooveel Duitsch Duitsch mocht spreken. geld wordt verteerd, dat men wel algemeen ' V. O, Tartarin. Men mag u in Zwitserland niet lijden, gelijk men u niet in Tarascon mocht lijden. En als gij nog eens met uw ijshouweel en uw touw en ransel op de Rigi of op de Schweizerhof quai in Lucern zoudt optreden, zoudt gij veel kans hebben op een geweldig pak slaag. Want gij hebt Zwit- serland door de tegenstelling met uzelf be- lachelijk gemaakt. En dat belachelijke wordt te scherper gevoeld, omdat het niet uitslui- u tend bestond in uw vruchtbaar Zuid Fransch _A brein. ‚À Het is waar —— uitsluitend fabriek voor vreemdelingQn-industrie is Zwitserland nog niet. Men vindt er nog andere dingen: ma- chinefabrieken, chocoladefabrieken, enz. En er moet een groot deel van Zwitserland zijn, waar de vreemdelingen—scheerderij als vak betrekkelijk onbekend is. Doch dat gedeelte moet nog. ontdekt worden. Het andere is één ‚vreemdelingen-fabriek. Hier centraal- stations te Bazel en te Luzern weiden de vreemdelingen biniiengeleid. In mooie jas- sen staan de assistent-scheerders aan de sta- tions en verdeelen zij den buit onder elkaar. ï Enkele slachtoffers sluipen door de gaten. Men laat hen loopen. Zij kunnen de schaar toch niet ontgaan en zouden wellicht wild wordenhindien men hen opving. Bovendien zij zijn de slechtste jachtbuit, lieden die naar prijzen vragen en kamers en hotels met elkaar vergelijken. Dat dit toch niet gedaan wordt schrijven wij toe deels aan de weinige sympathie, welke men in romaansche landen voor de Duitschers heeft, deels aan de geringe nei- ging van de bedienden enz., om zich op Duitsche wijze te laten commandeeren, deels aan de diplomatieke overwegingen van de kapiteins der vreemdelingen-industrie, die hebben opgemerkt, dat de bovenbedoelde Duitschers, veelal „all Deutschen”, niet de voornaamsten en de bestbetalenden zijn. Onze voornaamsten en meestbetalendeii kla- gen niet als zij voor Engelschen worden aan- gezien, hebben er in elk geval niet op tegen, dat zij niet vooral als Duitschers behandeld worden. Maar keeren wij terug naar de scheerhui- zen. Daar wordt de buit ondergebracht, bij voorkeur in dure kamers. Daar krijgt men dure maaltijden, waarbij het menschdom in drieën wordt verdeeld: wijndrinkers, wa- terdrinkers in schijn en waterdrinkers in werkelijkheid. De vangst zelf wordt in keurige Wagens verpakt, die van jaar tot jaar mooier, voor- namer-eenvoudig of opzettelijk-pompeus worden. En in die wagens worden zij naar de groote scheerhuizen gevoerd, waar zij soms wel beleefd, doch altijd ietwat koel worden behandeld. Want het eerste voor- schrift in de fabriek is: niet te beleefd. Uit- zondering word!t alleen gemaakt voor de Duitschers, veelal kenbaar aan te luiden spreektoon en overdreven hoogheid of over- dreven beleefdheid. Dezen wordt wat meer onderdanigheid opgediend. Een moeielijke kwestie, die de Zwitsersche leiders van het bedrijf veel hoofdbrekens kost, is de kwestie van de taal. In Duitsch-Zwitserland spreekt men Duitschers aan ‘in het Duitsch. Maar 5 in Fransch-, maar vooral in het Italiaansch Zwitserland ? Duitschers en Franschen drinken aan tafel wijn, eerstgenoemden zelfs niet zelden champagne. Engelschen en Amerikanen zijn voor een groot gedeelte aan tafel Waterdrin- kers. Doch welk gedeelte van die waterdrin- kers drinkt op zijn kamers whiskey? Ziedaar ‚_ een van‘ de moeilijkste vragen, welke alléén i de hotelhouders kunnen beantwoorden. Wij hebben die vraag eens door een spraakza- men en onvoorzichtigen houder Van een groot Amerikanen-hotel in Eransch Zwitser- land hooren beantwoorden met: „bijna al- jlen”. Toen wij ongeloovig glimlachten, heeft hij een paar whiskey-facturen voor den dag gehaald om aan te toonen, dat zijn op- slag van dezen drank werkelijk groot was. Doch „bijna allen?” Wij weten, dat de drankbestrijdingsbeweging in Angelsaksi- ë sche landen een reusachtige nieuwe hoeveel- heid schijn-heiligheid in het leven heeft ge- roepen. Doch moet men werkelijk aanne- men, dat al die waternippende dametjes veel liever iets anders zouden nippen als het maar stond en dat zij dus straks naar haar kamers zullen hollen om het verzuimde in te halen? Het is in Zwitserland een bekend praatje, gelijk ons herhaaldelijk is gebleken. Doch is het gebaseerd op waarheid, of is het de generaliseering van enkele uitzonderingsge- vallen? , Is de kudde eenmaal gehuisvest, dan moet Hier moet men onderscheiden. Er ‘zijn veel Duitschers, die zich grande nation zijn gaan voelen en die niet willen doen als de dicht hebben, welke een Engelsche miss! Engelsche en Fransche grande nations. Zij ‘doen in de treinen minachtend tegenoverEn- gelschen en permitteeren zich scherpe op- merkingen. Zoo noodig willen zij een deur graag open wil hebben, waarop deze dan■ zegt: ‚,0 pardon, ik dacht dat u een heer; was.” Wat dan aanleiding geeft tot nauw- , gezette vertaling door de oudste dochter, die Engelsch verstaat, en natuurlijk tot nieuwe ' opmerkingen en demonstraties. Zoo zagen wij in het treintje tusschen Meiiaggio ent Porlezza een deur vier maal open gaan en vier maal boos weer gesloten worden, zoo- dat drie Engelsche dames ademloos ‘stamel- ‘den over „horrid people”, waarvoor de be-i doelde-dochter blijkbaar geen juiste verta- Íing wist. Dit soort Duitschers is van mee- ‘VFEUIVL LIEVTJO N.V É zij bezig gehouden worden. Er zijn daarvoor ‚diners en soupers, flirtation, staaldraadba- tnen, tandradbanen, booten en het avond- í dansje. Er zijn ook zitj-es voor romanlezers 5 in den tuin en wandelingen onder geschoren j boomen langs het meer. Groote wandelingen zijn er niet zoo vele; trouwens, die zijn meer , voor Zwitsers en voor „toeristen”. Het fijne ’merk grondstof voor de vreemdelingen-in- s dustrie wandelt weinig. Het pictnict hoog- ‘stens, ‘het roeit wel eens en het vaart in Í booten. Maar ook dat met mate. Wij her- inneren ons in een groot hotel twee Ame- È rikaansche families, die geen van beiden nog jmoed hadden gehad om het meer in een Stoomboot heelemaal rond te varen. En toch waren zij er voor hun pleizier, direct uit Amerika overgekomen, toch logeerden er al 31/2 maand. Wat zij dan wel deden? Op hun bed liggen, Zich aankleeden. In de hal zitten. Zich aankleeden voor het dejeuner. Dejeuneeren. Op hun bed liggen. Í In de hal zitten. Zich aankleeden voor het diner. In de hal zitten. Dineeren. In de hal zitten. Flirten. Op hun bed liggen. Intusschen. Dit is niet regel. Er zijn wel degelijk veel gasten, die wèl op de booten prieeltje; alles was kaal en vlak, overal liepen kennissen. Laat ons dan naar het „Instituut” gaan, opperde de jonge dame. „Het is frisch in de leeszaal en er zal niemand. zijn, aangezien het geen mail-dag is. In dienst tier Maatschappij. Roman. Naar het Engelsch, van 1B. M. GROKER. f 28) Tegen dat Vernon zijn luchtkasteel ge- heel had opgetrokken en er Rosita in gezet, was het vrijwel vol geworden in de Tuinen. De gelukkige aanbidder had zich van alle spelen afgemaakt, zelfs een uitnoodiging voor het avondmaal afgeslagen, hij had op handige wijze zijne vrienden ontweken en een heelen zwerm speelkameraads verjâtagd. Aha! daar kwam Rosita eindelijk! Z■ keerde zich «haastig tot hem terwijl hare tante werd aangesproken «door juffrouw Mills die haar een opgewonden beschrijving gaf van de wonderen door haar keukenmeid verricht. Hebt ge lang gewacht?” vroeg zij ter- ‘wijl zij hem aankeek met hare stralende oogen. Ongeveer ongeveer —— een uur,” mom- pelde zij. »— Ge ziet dat ik mijn woord heb gehouden ; ik heb u schadeloos gesteld, niet waar i?” zei zij al voortloopend. —— Dat hebt ge zeker wel duizend maal en meer.” v —— O, laten we niet dien kant uitgaan,” zei zij ongeduldig; „dan komen we al de Wil- sons tegen en een heele massa andere men- schen en ik wilde zoo graag eens alleen met j.e praten.” Daar is hier niet vee] kans op,” zei ll■, terwijl wanhopig om zich heen keek. Er ‘was geen enkel afgescheiden plekje, geen enkel '. ‚\ Dat is goed,” zei hij, „hoe slim, dat ge daar aandenkt l” en zij gingen samen heen. —— Kijk toch eens naar dat meisje,” zei mevrouw Sharatt, terwijl zij met haar waaier naar Rosita wees. „Verleden week Vicars gisteren Booth —— vandaag Vernon. Kijk, zij ontvoert hem.” ' “en zou denken d.at ge over een wolf en een lam spraakt,” antwoordde juffrouw Mills, die nogal wat bewondering had voor Rosita. „Alle jonge mannen zouden Rosita wat graag ontvoeren.” Degeen, die dat doet, zal ontdekken dat Rosita alles behalve een lam is.” Maar zij is toch vroolijk en jong,” hield juffrouw Mills vol; „en. dat zijn we zelf ook geweest niet waar i?” Ja, maar toen ik een jong meisje was, had ik nooit een half dozijn jongelui om me heen, die klaar stonden om elkaar den hals af te snijden ter wille van mij,” verklaarde mevrouw Sharatt en vergeefsche poging doende om» haar korten, dikken hals vi'at uit te rekken! Neen, zeker niet,” antivoordde hare vriendin. „Ik ben er zeker van. Maar Rosita is ook een schoonheid, weet u 2*” Mevrouw Sharatt kleurde, ‚slikte even en zei niets meer. Zij zou graag nog eens over de zaak geredeneerd hebben en haar vervlogen bekoorlijkheden aan het daglicht gebracht maar de trots sloot hare lippen. " De verandah van het Instituut kwam uit in de Tuinen. Rosita ging er gevolgd door Ver- non. naar binnen en betrad de groote, koele leeskamer, waar in het midden een groote tafel stond bedekt met kranten en tijdschriften en omringd door rieten leunstoelen. Rosita viel onmiddellijk in een van die stoelen neer, haalde een zakwaaier te voorschijn en zei : En dus zijn we weer goede vrienden, he?” varen. Gevolg: dat het op de booten veelal vol is. _En dat het vol is in de baantjes, die de reizigers van uit de boot op de bergtop- Pen Zelllen- EI‘ _Z_Í.in in Zwitserland eigenlijk nog verwonderlijk weinig van die banen. In het gebied van de Vierwaldstädter See heb- ben wij er maar negen geteld, plus één berg- lift. Aan het meer van Lugano niet meer dan vijf. En dan rekenen wij op het laatst- genoemde meer nog het staaldraadbaantje mee, dat de stad en het station Lugano met elkaar verbindt, terwijl aan het noorde- lijke meer ook is meegeteld de lijn Rigi- Kaltbad—Rigi-Scheidegg. s Men ziet het wel zijn we op weg naar Tartarins Zwitserland. Maar wij zijn er toch nog niet en er zijn nog bergen, zelfs in de nabijheid der groote vreemden-scheer-cen- tra, die men beklimmen kan zonder één sou te offeren aan de exploitanten van Zwitser- land. ‘Vat sterker‘ is: men kan nog watervallen zien zonder door tourniquets te gaan, al zijn de meeste bekende watervallen natuurlijk_ wel in exploitatie, hetzij met hotels, direct met tourniquets of indirect niet kraampjes van prentbriefkaarten en snuisterijen. Met schluchten en grotten is dat natuurlijk iets anders. Die kan men afsluiten. En die sluit men dus af. De deur gaat alleen open of het schuitje vaart alleen à. raison van zoo- veel. En welvoegelijklieidshalve blaast gij even uit bij het café, waar de kaarten ver- kocht worden, wat u eveneens zooveel kost. Geen wonder, dat men in Zwitserland bijna dagelijksch nieuwe grotten en schluch- ten ontdekt. Komen er ergens vreemdelin- gen, dan is er ook al gauw een grot, wat wij bijzonder juist geïllustreerd vonden toen wij, in het bovengenoemde treintje tusschen Porlezza en Menaggio plotseling een grotto della stazione ontdekten. Men ziet het, eerst kwam het station, toen de vreemdeling, en toen eerst de’ grot, die naar het station genoemd werd en bedoeld is als een gelegenheid voor milde aderlating van den vreemdeling. Men wordt geschoren. Boven lucht en wolken, onder de aarde, op het land, op het water, overal gaat het scheren zijn gang. En overal merkt men de geliefde scheergast te zijn. ààîìâîa Ëá Ëîàíiît■iì ‘IN. LIII. Zígenuers. i Het zou, dunkt ons, niet van belang en niet van interesse beroofd zijn, indien de geschiedenis der Zigeuners in Holland eens kon worden beschreven, in den geest van George Barrow’s „Gipsies in Spain”; van die Zigeuners namelijk, die nog heden ten‘ dage in ons land de last der stedelingen, de schrik der dorpsbewoners uitmaken en waar- van we meermalen lezen, dat ze „en com- pagnie”, als zijnde zonder middelen van be- staan, over de grenzen worden gezet. Want het type van het kleine Savoyaardje met zijn: „Fern im Süd das schöne Spanien Spanien ist mein Heiniatland” is niet een product van moderne beschaving, overgeplant in kouder en noordelijker lucht- streken door het steeds toenemend wereld- verkeer, maar het heeft steeds door alle eeuwen heen in ons land‘ rondgezworvìen, nu een van Egyptische, dan van Hongaarsche of Slavische afkomst gerekend, maar altijd vertoonend dezelfde luie, lustige, diefach- tige en slordige eigenaardigheden van thans. De straatjongens leereii blijkbaar al jong, dat de vreemdelingen taboe zijn; niet een ten minste, die het waagt. ook maar eens naar hartelust te schelden Trouwens -— de Zwit- sersche straatjongen is oneindig veel meer in de gelegenheid om aan extravagances van vreemdelingen te wennen dan zijn Hol- landsche collega, die vermoedelijk niet zoo gemakkelijk zou zijn te wennen aan meewer- ken in de vreemdelingen-industrie. Werken de straatjongens dus mee, de dochters en nichtjes en kennisjes der Wir- te doen ook mee, door Zondags fantasier boerenpakjes aan te trekken en daarmee bij de aanlegplaatsen der booten te paradeeren. In de bosschen vindt men drinkwaterfontei- nen met bekers (wandeling Gütsch, Kriens, Sonnenberg) en op de uitkijkpunten uit- zichttafels en veilige hekken. Men heeft het goed als het speenvarkentje in het mesthok. En als graaf von Zeppelin het dan ook niet zoo goed heeft gehad, als hij in Zwitser- land niet zoo luid is toegejuicht als hij waar- schijnlijk verwacht had, komt dit, omdat de Zwitsers in dien ballon, die daar zoo onge- schoren over Zwitsersch grondgebied ging, een gevaarlijk antecedent hebben gezien, het begin van een aera, waarin tandradbanen, gidsen, ezeldrijvers, tourniquets en snuiste- rijenwinkeltjes gedaan zouden kunnen krij- gen._ Vernon, die zijn stroohoed had afgenomen, leunde met zijn armen op de tafel en keek haar vragend aan. M eer dan vrienden, naar ik hoop, Rosita.” Houdt ge erg, erg veel van me Í?” Dat weet ge toch wel. De vraag is, hoe- veel gij om m■ geeft.” —— Ja,” antwoordde zij met een plagerig lachje, „dat kan ik niet zeggen ! Maar ik houd van je omdat ge van mij houdt en ik heb je ten minste mijn portret gegeven.” tà-w En je persoon?” Hij legde op eens zijne hand op haar arm. „Kom Rosita, je hebt me nu lang genoeg in spanning gehouden is het nu heusch Ja —- of- Neen ?” i s Mais cela dépend! maar ik denk dat het —— ja zal zijn.” Gij denkt ik moet er zeker van zijn !” —— Ge zult er eens zeker van zijn l” Zij keek hem met haar onweerstaanbare oogen vol in zijn gezicht; hare lippen trilden van de pret zij was de levende verpersoonlijking van het Fransche begrip van een flirt, en de houding —— „zich aanbieden zonder zich te geven!” was een tweede natuur van made- moiselle Fontaine. „Maar vertel me eerst eens iets van je leven en je verleden.” Vv'at kan ik je vertellen dat ge gaarne zoudt willen weten? Ik ben ‚zes en twintig, ik ben nu vier jaar aan de Lijn, ik zal binnen- kort bevorderd worden . . . . ..” Ja, ja,” zei zij ietwat ongedurig; zij had het besluit genomen om zekere mededeelingen uit hem te krijgen. „Dat weten we allemaal wel ; maar vóórdat ge aan de Lijn k‘waamt vóórdat ge naar Indië kwaamt. Vertel me eens iets over jezelf waar zijt ge geboren?” Te Londen —— in Park Lane.” In een „lane Í?” er sprak een besliste teleurstelling uit haar stem. „Leven je bloed- verwanten nog Í?” Sommigen ervan,” vaag. Mais Voyons, voyons! ga nu door, beste jongen !” Het meisje was bizonder bij de hand, j haar toon was dringend. „Vertel me nog eens antwoordde hij Zoo af en toe komen ze in de gescsiedenis voor; in zijn kroniek van Drenthe zegt Joh. Picart (1660), dat de Heidenen (toendertijd de algemeene aanduiding voor wat wij thans Zigeuners noemen) allereerst in deze gewes- ten gezien zijn omtrent het jaar 1414. Zij maakten de menschen wijs, dat ze uit Egypte kwamen; dat hunne voorouders het Christelijk geloof verlaten hadden; dat zij om die reden voor een boete gekregen had- den, dat ze eenige jaren door de wereld moesten zwerven, gebedeld brood eten, op geen bed slapen, altijd voortreizen moesten, terwijl zij steeds slecht en armelijk gekleed moesten gaan. Het is niet te zeggen aldus nog steeds Picart hoe dat dit volk, als het hier verscheen, gekoesterd werd! Dit bewijst voor de goedhartigheid van het_ Ne- derlandsche volk. Omtrent denzelfden tijd was het in Schotland geheel anders met de Zigeuners gesteld; want onder de regeering van Jacobus II (1437—l460), kwam in dat Koninkrijk een bende dezer diefachtige vreemdelingen; dadelijk verscheen er een Koninklijke proclamatie, welke hem, die hunnen aanvoerder zoude gevangen of dood maken, de heerlijkheid Bombie als beloo- ning toezeide. Maclellan, wiens vader be- zitter van Bombie was geweest, had het ge- luk, den bendeaanvoerder te dooden en Ëkwam dus in het bezit van de vaderlijke goederen. Hij bracht het afgesneden hoofd van den Egyptenaar aan den koning op de â punt van zijn degen; en daarom voert Mac- lellan, lord Kirkendbright, in zijn schild: een rechterarm opgeheven, de hand met eenen dolk gewapend en op de spits een zwart menschenhoofd. In Duitschland hebben de Zigeuners, volw gens Munsterus in zijn „Cosmograph”, libr. 3 zich het allereerst in 14:17 vertoond: „zekere menschen, schijft hij, door de zon gebraden, vuil in hun kleeding, en in al hun handel en wandel morsig en ontijdig; doch vooral op alle gelegenheden loerende om te kunnen stelen. De gemeene man noemt ze Tarters of Heijdenen; hunne sol- daten eren een hoofd, dat ze hunnen Her- tog noemen. Hun‘ oude bessen maken haar werk van de handkijkerij en waarzeggerij, ook weten ze de tasschen (zakken) van de vragers met eene wonderlijke listigheid en behendigheid ledig te maken. De oorsprong van deze landloopers is niet met zekerheid wat over je familie —— enfin je levensge- schiedenis. Ik moet —— nu alles over je weten.” W elnu ik ben op school geweest even- als andere jongens . . . . . .” V 0 ja. men zegt dat ge een goede opvoe- ding gehad hebt. Is het waar” zij wachtte even „dat Vernon je ware naam niet is.” Ja, dat is waar,” hij keek haar ern- stig aan. Ciel, maar hoe heet ge dan I?” Stilte. __—— Maar wat hebt ge dan gedaan?” vroeg zij, terwijl zij hare oogen zoo wijd mogelijk open deed. „Iedereen zegt dat ge zoo fatsoen- lijk zijt.” Ik heb niets gedaan, waarover ik me behoef te schamen.” Waarom hebt ge dan een anderen naam aangenomen? Dat is niet goed. „Als ik met je trouw‘, dan moet ik je waren naam weten.” Dat spreekt -— want dan wordt ’t de jouwe.” Vvlilt ge me hem dan dadelijk zeggen?” vroeg zij zoo vriendelijk mogelijk. Ja, als je het geheim wilt houden.” Zij knikte. „O, ik kan nxassa’s geheimen bewaren. U zoudt niet gelooven hoeveel ge- heimen ik wel ken.” Welnu dan, mijn officieele naam is John l Herbrand Patrick Vernon Sacheverell e Talbot —— een lastig iets voor een conducteur.” —— Mon Dieu! quel' drôle de nom l” en zou ik al die namen krijgen 2*” —— Gij zoudt mevrouw Sacheverell-Talloot heeten, met een verbindingsteeken als ge wilt maar ik geloof dat het beter is om dat Sache- verell te laten vallen.” —— Hoe afschuwelijk! Nu je me dat verteld hebt moet ge me nog meer vertellen.” Zij moest, hem zijn geheim afpersen, tot elken prijs. „Je moet me vertellen, waarom ge Vernon heet, waarom ge hier in Indië zijt, gescheiden van al je vrienden M ge moet me al uw ge- heimen vertellen.” Het is niet heelemaal mijn geheim,” hij aarzelde.