Tekstweergave van DC_1909-08-09_005

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
IJÌORDRECHTSUHE COURANT‘, Maandag 9 Augustus 1909. Avond-Uitgave. r“ niet te denken, althans hij deed daarvoor geen moeite. AVOND-UÈTGÄVE. EERSTE BLAD. MM A-.. .._„._ __. Een Indisch Inlurijaliehureau. Een Indisch Informatiebureau. Hoe vaak Wezen wij en niet alleen wij er reeds op, dat het hier te lande zoo be- droefd moeielijk is om goede inlichtingen over Indië te krijgen, dat het met name voor jongelieden, die er wel eens over gedacht hebben een Indische loopbaan te kiezen —- en voor hun ouders schier ondoenlijk is om ter zake goede, betrouwbare en Volledige inlichtingen te erlangenl Met vreugde vernamen wij dan ook dat thans een informatiebureau in wording is. Op 24 Juni j.l. meldde het „Koloniaal Weekblad” —- orgaan van de vereeiiiging „Oost en West” daarover een en ander, enook op de algemeene vergadering, die de vereeniging den 10 Juli te Utrecht hield, werd’ de aangelegenheid nader besproken. Eenige Indische verlofgangers en oud-amb- tenareii hebben, met den secretaris der ver- eeniging, een Voorloopige commissie ge- vormd, men zal trachten medewerking van het departement van koloniën te erlan- gen, en reeds nu kan het publiek zich voor- loopig om informaties wenden tot den secre- taris der vereenigiiig, den heer E. van As- sen, oud-resident, in Den Haag. Eindelijk! Als men sedert drie eeuwen ko- loniën heeft, mag men er ten langen leste wel eens voor gaan zorgen, dat men er in het moederland goede inlichtingen over krij- gen kan! Hoe het eigenlijk mogelijk geweest is, dat men het zoo lang zonder een dusdanige in- stelling heeft kunnen doen? Of men dan waarlijk onze Oost beschouwde als iets, Waarheen voornamelijk lieden togen uit kringen, waar men tòch reeds met de Oost bekend was, en verder slechts lieden, of zoo- zeer mislukt, òf zoozeer fortuiiizoekers en avonturiers naar hunnen aard, dat het er voor hen niet op wat inlichtingen meer of minder aan kwam? Hoe het zij die tijden liggen achter ons. Verre achter ons liggen ze, de tijden waarin een jong man, van goe- den aanleg en fatsoen, maar niet vermo- gend zóó, als die van wien de roman „Sara Burgerhart” verhaalt op zijn hu- welijksaanzoek van den voogd van zijn aan— 1 gebedene ten antwoord bekwam: „gij hebt geen fortuin, welnu,_de beide Indiën staan 3 voorn open l” Indië scheen toen het land, ,_ waar ieder die werken Wilde en die oogen, ooren en hersenen en niet al te veel dé- j veine had, snel fortuin konde maken... ' althans indien hij er niet_jong zijn graf vond, zooals dat met den Jongen man uit. „Sara Burgerhart” het geval werd. Zoowel het een als het ander is veran-i derd: men maakt er niet zoo snel en ge- makkelijk fortuin meer maar men laat er ook niet zoo licht meer het leven. Er gaan méér Europeanen heen dan vroeger, en beter onderlegd-e —- en men leeft er hygiënischer. . En het is niet zoo ver meer weg, sedert het i Suez-kanaal gegraven en de stoomvaart alge- meen geworden 1s. En is het eigenlijk niet een wonder, een anachronisme bijna, dat een Staat als de onze, in deze tegenwoordige. tijdsomstandigheden, nog steeds de souve- reiiiiteit heeft kunnen behouden over zulk een wereldrijk als onze Oost... Een drietali eeuwen gelede-n waren er nog niet zoo veel groote mogendheden in —— en (buiten —-- Europa als thans; en die er waren, waren nog niet zoo groot als tegenwoordig; en Ne- derland was ‚betrekkelijk, een macht Van den eersten rang; en Indië was héél ver weg, een zéér afgelegen gebied; en er was over de heele wereld nog land te over voor wie landhonger had... en dat alles is nu allemaal heel anders; laat ons er niet op in gaan, maar van geluk spreken dat we onze Oost nog hebben. En we zouden beter doen door er eens wat méér belang in te stellen; en dan is toch de zorg: het daarheen te leiden, dat men in het moederland er goede en volledige inlichtingen over kan krijgen, wel ’t minste wat men doen kan! Of een informatiebureau, als nu in ’t leven geroepen wordt, het trekken van onze jongelui naar Indië zal doen toenemen, valt niet met zekerheid te voorspellen. Goede in- formaties omtrent het voor en tegen zullen menigeen aanmoedigen, maar ook zeker wel eens iemand ontmoedigen. Er zijn, zoowel in het ambtenlijk als in het niet-ambtelijk, èn mooie carrières èn loopbanen die niet on- voorwaardelijk aanbeveling kuniien verdie- nen. ‘Vat de ambtelijke betreft, zoo zal een beduidende verbetering intreden indien de ontworpen nieuwe regeling‘ van de Europee- selie Verloven —— een jaar verlof na zes jaar dienst —— tot stand komt. l Maai“... het zij ons geoorloofd in alle be- scheidenheid nog eens aan te (lringen op een onlangs reeds door ons uitgesproken denkbeeld. Men wil den jongelieden gelegenheid bie- den om goede inlichtingen in te winnen —— uitstekend! —— maar ware het nu zoo onmo- gelijk om hun daarneveiis gelegenheid te bieden om zelven eens te gaan zien? Zou- den tijdelijke détacheeringen, zóó of onge- veer zóó als die thans in het militaire voor- komen, iiiet ook in vele andere ambtelijke -—- eii ook niet-ambtelijke —— \V€1‘îli1‘l11g‘€l1, ino- gel■k wezen? DORDREGHT, 7 Augustus. Uit den goeden ouden tijd. Een staaltje, hoe de menschen en dan nog wel uit bestudeerde kringen elkaar vroegeraígáover denthekel konden halen, troffen we aan in „De Navorscher”. De heer H. J. Schouten publiceert daarin?‘ een stukje rijme- larij, dat indertijd een verre bloedverwant, dr. Petrus Arnoldus van den Berg, genees—‚ heel- en vroedmeester te Dordrecht, wijdde aan een collega van hem hier ter stede, dr. M. van den Brandeler. We laten deze poëtische ontboezeming hier volgen: Zeg, zoon van Aesculapius, Wat toch beweegt u om aldus Gesteeki langs ’s Heeren straat te treden? Wierdt gij Iloogleeraar? of veeleer Stierf heden licht een burgerheer, YViens plaats g’ op ’t kussen zult bekleeden ‘,7 Of kreegt g’ een ambt van meer gewicht? Heeft onze Koning u wellicht Tot Medicus van ’t Hof verkeren? Ik bid u, zeg het mij, mijn vrind, „, '>»L r w‘. a ìöCu Van waar g’ u zoo gelukkig vindt, Uw hoofd die eer te zien beschoren. Want, Doctor, ’t geen ik heb gehoord, Dat trotschheid u heeft aangespoord :7’ Dien bidders-hoed op ’t hoofd te dragen, Klinkt vreemd; want immers elk ten spot Vindt op uw jaren slechts een zot In dezen hoeden-dracht behagen. Ten minste heeft men mij verhaald, (Of men ook op uw steekjen smaalt /) Dat gij meer achtbaar wilt gelijken, Opdat men u eerbiedig groet, En daarom dien gekanten hoed Op uwe hersenpan doet prijken. Maar, vriend, zoo g’ u ooit hebt vergist, En ’t doel bij d’ uitkomst hebt gemist, ’t Zal dan voorzeker nu wel wezen, Want nauw vertoondet g’ u op straat, _Of duid’lijk was op elks gelaat Bespotting en gelach te lezen. Men zegt nog dat gij door die dracht Op meerder zieken hoopt en wacht, En hun vertrouwen zoekt te winnen. Ach, vriend, wat is het menschdom boos! Dat, babbelziek en schaamteloos, Die grove leugens durft verzinnen. Zoo ’t echter uvaar is wat men praat, Ik bid u, volg dan mijnen raad, En laat dien punthoed niet meer kijken; Want evenmin als hij Sansas Zoo lang reeds tot geen voordeel was, Zal hij ook u niet zeer verrijken. Nog eens, hoe men door lastertaal Op u en op uw steekjen smaal’, Ik wil van alles ’t beste hopen; Maar, vriend, zet liet toch spoedig af, Want zelfs indien ’t u aanzien gaf, Zoudt gij tot spot van ’t volkje loopen! 28 Febr. 1820. P. A. VAN DEN BERG Fecit. Bnnuemíráîsejn NIEUWS. Aan den heer J. Homan van der Heide, c. i., is op zijn verzoek eervol ontslag verleend, met ingang van 12 Juni 1909, als directeur- generaal van het irrigatie-departement van Siam. Uit Den Haag wordt ons gemeld: » s Van bevoegde zijde wordt medegedeeld, dat het bericht betreffende een verblijf van H. M. J, de Koningin ten paleize Soestd■k in den loop der maand Augustus van allen grond ont- bloot is. IÏLEGER EuivLooT. Door den generaal-niajoor inspecteur der Cavalerie is bepaald dat de miliciens der lich- ting 1909 den 1 October a. s. voor eerste oefening onder de Wapens moeten komen. scuooue KOUNSTEN. In de bekende Schuurmans-Editie (W. E. J. Tjeenk Willink, Zwolle) zijn nieuwe drukken verschenen van de G r o n. d w e t, met eenige bijbehoorende wetten, en van de F a i llis- sementswet. De heer Jan Musch is voor het komende seizuen bij de N.V. „Het Tooneel” geëngageerd. eemstsczîti ïriaraixxx/s. i Van een „mijnheer”. Nog een paar minuten voor de Alkmaarder tram gisteravond halt acht uit Haarlem ver- trok, kwam een rijtuig aanrollen, waarin een heer gezeten , die nog mee moest. Hij betuigde den koetsier zijn dank, dat hij hem nog bijtijds ter bestemder plaatse had gebracht. De snorder, zeer gevoelig voor dien dank, verwachtte een extra vergoeding boven het tarief voor zijn betoonde activiteit, dank ook de goede conditie, waarin zijn knol verkeerde, die dus n1ede—deelgenoot was in het behaalde succes, en dien in ruil daarvoor in de gedachte van zijn baas een extra portie haver was toe- gezegd. De opgeruimde heer stond op het achter- balkon vizn de tram, en scheen aan betalen PLAATSELIJK NIEUWS. De baas van den knol, bedacht op ’t oogen- blikkelijk vertrek van de tram, neam de vrij- heid om bij mijnheer op betaling aan te dringen. Mijnheer draaide zich om en deed of hij van den prins geen kwaad wist. De koetsier, heelemaal niet men aan een extraatje denkende, maar wel het hem recht matig toekomende in gevaar ziende, raakte opgewonden, herhaalde, maar nu in minder welgekozeii bewoordingen, zijn verzoek. Mijnheer, zijn rugvlak naar den koetsier gekeerd, bleef doodleuk den anderen kant uitkijkenen zei niets. Het publiek, hiervan in grooten getale getuige, koos de zijde van den koetsier, en begon mee te doen aan ’t kabaal. Men maakte aanstalten om mijnheer van ’t balkon te sjorren. ’t Fluitje van den conducteur gaf ’t sein tot vertrek van de tram. . .. Mijnheer zwekte even om en bracht een lachenden groet aan‘ den koetsier. Deze klopte zijn beestje op de nek en bromde nijdig: Wat zijn er toch een scliooiers op de wereld . . . . . . Fruit-Cafíys. De heer J. A. Kors, te De Bilt, schrijft in „Onze Tuinen : Nu de zomer voor de deur staat en we plan- nen maken, met onze huisgenooten eens een wandeling te gaan maken, denken we er on- willekeurig aan, dat ‘tijdens deze wandeling zich toch ook de lust en dikwijls de nood- zakelijkheid opdringt eens uit te rusten en tegelijkertijd door het gebruik van ’t een of ander ons eens wat te verfrisschen. Zullen we hiertoe een bodega, melksalon, bierhuis of café binnengaan of verblijven in den belommerden tuin of ruime veranda, om daar bij het gebruik van een kop thee, een glas kwast, bier of grenadine of wat het ook zij, ons te verkwikken? Immers neen! We besparen aan onze kinderen het kwaad hen in dergelijke omgeving (zij het dan onder ouderlijke hoede) te brengen. Dikwijls dachten wij er over, dat als er nu eens een fruitcafé was, dat dit dan juist een gelegenheid zou zijn, waar ieder fatsoenlijk wandelaar een poosje zou vertoeven om onder het gebruik van een portie kersen, aardbeien, bessen, frambozen, meloen, appel, peer, druif, vijg, perzik enz. enz. wat uit te rusten en zich te verkwikken, ook voor de grootsten. Of zoo’n inrichting levensvatbaarheid zou kunnen hebben, we twijfelen er geen oogen- blik aan. We stellen ons voor, dat met dit doel zich vormt een naamlooze vennootschap, ten doel hebbende het exploiteeren van fruitcafés, het aanleggen en onderhouden van de hiervoor j benoodigde fruitplantages enz. Dat deze N. V. Ëvover een behoorlijk kapitaal zal moeten be- îschikken, spreekt wel van zelf, Immers voor Ëtijdelijke fruitcafés, b.v. gedurende het bad- äseizoen te Scheveningen, Noordwijk, Zand- gvoort enz., zouden aldaar filialen moeten l worden opgericht; terwijl aanvankelijk in l enkele onze grootste steden : Amsterdam, Rot- terdam, Den Haag, Utrecht enz. een vast café zou moeten worden gevestigd. Zoo’n inrichting zou behalve de installatie noodig voor een nette bediening der bezoekers moeten beschikken over een inrichting waar de overgebleven vruchten worden verwerkt tot jam’s, vruchtenwijnen enz., omdat gedu- rende de wintermaanden in zoo’n inichting- het gebruik van vruchtenwijnen, de verkoop van jam-siropen, gedroogde en geconfijte vruch- ten de levensvatbaarheid van de inrichting versterken moet. Het is onnoodig te zeggen, dat een dergelijke inrichting op den steun zou kunnen rekenen van vele tegenstanders van drankgebruik, van de vele vegetariërs en behalve dezen, van ’t fatsoenlijk publiek, dat gaarne dergelijke in- richtingen zal bezoeken. Alleen rest nog de vraag: wie pakt de koe bij de hersens, wie spant zich er voor, het be- noodigdc kapitaal bijeen te brengen? We hopen, dat deze onder de lezers‘ van „Onze Tuinen” zullen worden gevonden, in welk ' geval schrijver dezes gaarne bereid is, liier- omtrent nader van gedachten te wisselen. De heer P. J. Schenk deelt daarop iets mede omtrent het succes, dat de oprichting van een tijdelijk fruitcafé heeft gehad in de Leipziger- strasse te Berlijn. Vervolgens schrijft de heer Uphof te Goten- ber : Íäat hier te Gotenberg, in Zweden, de fruit- cafés opgang maken, bewijst o.a. wel een fruit- winkel in Oestra Hamngaten, een der deftigste hoofdstraten der stad. Ann dezen winkel is n.l. een salon verbonden, welke zelfs heel druk bezocht wordt. Dames en heeren gebruiken hier porties aardbeien, kersen, appelen, peren, of schijfjes ananas. Wat nu het meest vermeldcnswaar- dige is, is dat men hier (ofschoon half Juni) alle fruit uit het buitenland moet betrekken, terwijlde aardbeien uit de kassen zijn. Want buiten is hier voorloopig nog geen fruit rijp, de aardbeien en kersen bloeien nauwelijks. Hierdoor is dus het fruit duur, terwijl het fruitcafé (het salon) zich in een zelfs druk bezoek mag verheugen, een waarschijnlijk- heid te meer, dat deze in de voornaamste steden van Nederland wel bestaanbaar zal zijn, daar de prijs van het fruit het grootste deel van ’t jaar niet hoog is (in Zweden wel), terwijl in Nederland het fruit onder alle stan- den een grootere populairiteit geniet dan in Zweden, daar de fruitteelt in dit land nog maar in zijn opkomst is. Ook herinner ik me iets dergelijks het vorige jaar te Berlijn gezien te hebben in de Frie- drichstrasse of in de Leipzigerstrasse, de juiste Zaken maken in den titelhandel. Een bewijs van de zucht der rijke Ameri- kanen en hunne dochters naar de klinkende adellijke titels van Europa leveren zeker de vele huwelijken tusschen dollarprinsessen en aristocraten van de oude wereld. Op deze titelzucht speculeert tegenwoordig te New- York de vrouw van een Fransch edelman, de markiezin de la Rochebriant. Ze vertoeft voortdurend in de Hudsonstad en biedt door advertenties in de New-Yorker kranten eenige der 29 adellijke titels van haar man aan de Amerikanen te koop aan. De mar- kiezin is de dochter van een Zweedsch ba- ron van Mecklenburg. De markiezin, die nu in New-York een winkeltje opzet van de adellijke titels van haar echtgeîwolì, kan zich op een aanzienlijkeii stamboom beroe- pen, en daar ze bovendien met Roger, graaf d’Autier, markies de la Rochebriant, ge- trouwd is, is haar bevoegdheid zonder twij- fel. De markies leeft met een klein dochter- tje in Frankrijk, en het schijnt, dat de mar- kiezin zich wegens een familietwist van hem gescheiden heeft, en zich naar Amerika be- geven heeft, om kapitaal te slaan uit de titels van haar man. Maar de markiezin heeft daar niet het minste recht op. Want hier in Zweden. Abattoir te b-Gravenhage Uit ’s Gravenhage wordt ons gemeld: In en om de Laakhaven aanschouwt men thans een tooneel van groote bedrijvigheid. De stoommachines zuchten en blazen aan den eenen kant van het water, om de excavators in beweging te brengen, die het zand uit de Scheveningsche duinen in de kipkarren storten, welke hun inhoud langs rails naar het abattoir- terrein brengen, om daar tot ondergrond van de gebouwen voor het slachthuis te dienen. De fundeeringen voor die inrichting zijn thans zoo goed als gereed, zoodat de aannemer van het werk reeds begonnen is met het stellen van eenige gebouwen. Die waartusschen de hoofdingang tot het abattoir zal loopen, zijn reeds opgetrokken tot aan de verdiepingshoogte en hetzelfde is het geval met de posthuizen, die den achteringang zullen flankeeren.‘ Verder ziet men reeds de geraamtenvan de macliinehuizen en andere gebouwen. Het afdekkingsmateriaal van al deze‘ en andere gebouwen is op het terrein aanwezig. Toch wordt verwacht, dat er nog wel een paar jaren mede zullen verloopen, alvorens het gemeentelijk slachthuis gereed zal zijn en voor het gebruik opengesteld kan worden. De Laakhaven is thans doorgetrokken tot nabij den spoorweg van den Haag naar Rot- terdam en in de breede hoofdvaart langs het bouwterrein voor het abattoir liggen lange aken en andere groote schepen, die de bouw- materialen voor het slachthuis aanvoeren. Twee brugjes, waarop met het oog op toekom- stigen tramaanleg rails zijn gelegd, verbinden de beide landzijden langs de hoofdhaven, waar druk gewerkt wordt aan den aanleg der stra- ten, die de gemeente met het oog op de na- bijheid der Laakhaventerreinen daar eenmaal volgebouwd met huizen hoopt te zien. Het ophoogingsmateriaal wordt aangevoerd in zandwagens, getrokken door een locomo- tiefje over een tijdelijk spoorbaantje vanwege den aannemer gelegd. Het plan is nog altijd om de Laakhaven door te trekken door den spoorweg in de rich- ting van het Westland, een werk, waarover de onderhandelingen gaande zijn met de H. IJ. S. M. Civiele manoeuvres. Iets wat den bewoners nogal afwisseling brengt wordt dezer dagen te Almkerk uitge- voerd, aldus de „Ncd.” Er worden namelijk ledige bussen genomen, waarin in den bodem een gaatje wordt ge- maakt. Nu neemt men een weinig carbit, doet die in de bus, maakt de carbit vochtig en sluit daarna de bus. De vochtige carbit laat men nu eenige oogenblikken gas ont- wikkelen, houdt daarna een brandende lucifer voor ’t gaatje in den bodem en met een knal als van een geweerschot vliegt het deksel van de bus, wat dan zoo dikwijls herhaald kan worden tot de carbit is uitgegast. Donderdagavond waren er groote manoeu- vres. Er hadden zich twee partijen gevormd, gelijk dit’bij de lsoldatenmanoeuvres geschiedt. De eene afdeeling was gewoon gekleed en de andere had een witten band om ’t hoofddeksel Ze werden geconimandeerd door oversten met papieren sabels en sjerpen. Er waren een massa deelnemers, meest werklooze arbeiders, die op die manier hun leed trachten te vergeten en wat leven in de brouwerij brachten. ’t Ging er verbazend levendig naar toe en om niet naar de deksels der bussen behoe- ven te zoeken had men er touwtjes aan ge- daan. ’t Geweervuur der soldaten maakt heusch niet zoo’n lawaai als een salvo met die bussen. Er was —- dit spreekt van zelf —- een massa volk gestroomd, want men wist niet wat er aan de hand was en dacht dat de soldaten op ’t fort Altena aan ’t oefenen waren. Ook had men, om de manoeuvres zoo echt mogelijk te maken, een groote bus genomen, met een groote dosis carbit er in, wat dan vrijwel een kanonschot nabootste. ’t Was leuk verzonnen en de manoeuvres liepen uitstekend van stapel. Ten bewijze, dat er menig schot gelost werd, kan dienen, dat er onderscheidene bussen carbit werden verbruikt met niet minder dan 180 doosjes lucifers. 186 straat is me ontgaan. Later zag ik te Wies- ibaden een zelfde soort winkel met salon als