Tekstweergave van DC_1909-08-09_005
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
IJÌORDRECHTSUHE
COURANT‘,
Maandag
9
Augustus
1909.
—
Avond-Uitgave.
r“
niet
te
denken,
althans
hij
deed
daarvoor
geen
moeite.
AVOND-UÈTGÄVE.
EERSTE
BLAD.
MM
A-..
.._„._
__.
Een
Indisch
Inlurijaliehureau.
Een
Indisch
Informatiebureau.
Hoe
vaak
Wezen
wij
—
en
niet
alleen
wij
—
er
reeds
op,
dat
het
hier
te
lande
zoo
be-
droefd
moeielijk
is
om
goede
inlichtingen
over
Indië
te
krijgen,
dat
het
met
name
voor
jongelieden,
die
er
wel
eens
over
gedacht
hebben
een
Indische
loopbaan
te
kiezen
—-
en
voor
hun
ouders
—
schier
ondoenlijk
is
om
ter
zake
goede,
betrouwbare
en
Volledige
inlichtingen
te
erlangenl
Met
vreugde
vernamen
wij
dan
ook
dat
thans
een
informatiebureau
in
wording
is.
Op
24
Juni
j.l.
meldde
het
„Koloniaal
Weekblad”
—-
orgaan
van
de
vereeiiiging
„Oost
en
West”
—
daarover
een
en
ander,
enook
op
de
algemeene
vergadering,
die
de
vereeniging
den
10
Juli
te
Utrecht
hield,
werd’
de
aangelegenheid
nader
besproken.
Eenige
Indische
verlofgangers
en
oud-amb-
tenareii
hebben,
met
den
secretaris
der
ver-
eeniging,
een
Voorloopige
commissie
ge-
vormd,
—
men
zal
trachten
medewerking
van
het
departement
van
koloniën
te
erlan-
gen,
en
reeds
nu
kan
het
publiek
zich
voor-
loopig
om
informaties
wenden
tot
den
secre-
taris
der
vereenigiiig,
den
heer
E.
van
As-
sen,
oud-resident,
in
Den
Haag.
Eindelijk!
Als
men
sedert
drie
eeuwen
ko-
loniën
heeft,
mag
men
er
ten
langen
leste
wel
eens
voor
gaan
zorgen,
dat
men
er
in
het
moederland
goede
inlichtingen
over
krij-
gen
kan!
Hoe
het
eigenlijk
mogelijk
geweest
is,
dat
men
het
zoo
lang
zonder
een
dusdanige
in-
stelling
heeft
kunnen
doen?
Of
men
dan
waarlijk
onze
Oost
beschouwde
als
iets,
Waarheen
voornamelijk
lieden
togen
uit
kringen,
waar
men
tòch
reeds
met
de
Oost
bekend
was,
en
verder
slechts
lieden,
of
zoo-
zeer
mislukt,
òf
zoozeer
fortuiiizoekers
en
avonturiers
naar
hunnen
aard,
dat
het
er
voor
hen
niet
op
wat
inlichtingen
meer
of
minder
aan
kwam?
Hoe
het
zij
—
die
tijden
liggen
achter
ons.
Verre
achter
ons
liggen
ze,
de
tijden
waarin
een
jong
man,
van
goe-
den
aanleg
en
fatsoen,
maar
niet
vermo-
gend
—
zóó,
als
die
van
wien
de
roman
„Sara
Burgerhart”
verhaalt
—
op
zijn
hu-
‘
welijksaanzoek
van
den
voogd
van
zijn
aan—
1
gebedene
ten
antwoord
bekwam:
„gij
hebt
geen
fortuin,
welnu,_de
beide
Indiën
staan
3
voorn
open
l”
—
Indië
scheen
toen
het
land,
,_
waar
ieder
die
werken
Wilde
en
die
oogen,
ooren
en
hersenen
—
en
niet
al
te
veel
dé-
j
veine
had,
snel
fortuin
konde
maken...
'
althans
indien
hij
er
niet_jong
zijn
graf
vond,
zooals
dat
met
den
Jongen
man
uit.
„Sara
Burgerhart”
het
geval
werd.
Zoowel
het
een
als
het
ander
is
veran-i
derd:
men
maakt
er
niet
zoo
snel
en
ge-
makkelijk
fortuin
meer
—
maar
men
laat
er
ook
niet
zoo
licht
meer
het
leven.
Er
gaan
méér
Europeanen
heen
dan
vroeger,
en
beter
onderlegd-e
—-
en
men
leeft
er
hygiënischer.
.
En
het
is
niet
zoo
ver
meer
weg,
sedert
het
i
Suez-kanaal
gegraven
en
de
stoomvaart
alge-
meen
geworden
1s.
En
is
het
eigenlijk
niet
een
wonder,
een
anachronisme
bijna,
dat
een
Staat
als
de
onze,
in
deze
tegenwoordige.
tijdsomstandigheden,
nog
steeds
de
souve-
reiiiiteit
heeft
kunnen
behouden
over
zulk
—
een
wereldrijk
als
onze
Oost...
Een
drietali
eeuwen
gelede-n
waren
er
nog
niet
zoo
veel
groote
mogendheden
in
——
en
(buiten
—--
Europa
als
thans;
en
die
er
waren,
waren
nog
niet
zoo
groot
als
tegenwoordig;
en
Ne-
derland
was
‚betrekkelijk,
een
macht
Van
den
eersten
rang;
—
en
Indië
was
héél
ver
weg,
een
zéér
afgelegen
gebied;
en
er
was
over
de
heele
wereld
nog
land
te
over
voor
wie
landhonger
had...
en
dat
alles
is
nu
allemaal
heel
anders;
laat
ons
er
niet
op
in
gaan,
maar
van
geluk
spreken
dat
we
onze
Oost
nog
hebben.
En
we
zouden
beter
doen
door
er
eens
wat
méér
belang
in
te
stellen;
—
en
dan
is
toch
de
zorg:
het
daarheen
te
leiden,
dat
men
in
het
moederland
er
goede
en
volledige
inlichtingen
over
kan
krijgen,
wel
’t
minste
wat
men
doen
kan!
Of
een
informatiebureau,
als
nu
in
’t
leven
geroepen
wordt,
het
trekken
van
onze
jongelui
naar
Indië
zal
doen
toenemen,
valt
niet
met
zekerheid
te
voorspellen.
Goede
in-
formaties
omtrent
het
voor
en
tegen
zullen
menigeen
aanmoedigen,
maar
ook
zeker
wel
eens
iemand
ontmoedigen.
Er
zijn,
zoowel
in
het
ambtenlijk
als
in
het
niet-ambtelijk,
èn
mooie
carrières
èn
loopbanen
die
niet
on-
voorwaardelijk
aanbeveling
kuniien
verdie-
nen.
‘Vat
de
ambtelijke
betreft,
zoo
zal
een
beduidende
verbetering
intreden
indien
de
ontworpen
nieuwe
regeling‘
van
de
Europee-
selie
Verloven
——
een
jaar
verlof
na
zes
jaar
dienst
——
tot
stand
komt.
l
Maai“...
het
zij
ons
geoorloofd
in
alle
be-
scheidenheid
nog
eens
aan
te
(lringen
op
een
onlangs
reeds
door
ons
uitgesproken
denkbeeld.
Men
wil
den
jongelieden
gelegenheid
bie-
den
om
goede
inlichtingen
in
te
winnen
——
uitstekend!
——
maar
ware
het
nu
zoo
onmo-
gelijk
om
hun
daarneveiis
gelegenheid
te
bieden
om
zelven
eens
te
gaan
zien?
Zou-
den
tijdelijke
détacheeringen,
zóó
of
onge-
veer
zóó
als
die
thans
in
het
militaire
voor-
komen,
iiiet
ook
in
vele
andere
ambtelijke
-—-
eii
ook
niet-ambtelijke
——
\V€1‘îli1‘l11g‘€l1,
ino-
gel■k
wezen?
DORDREGHT,
7
Augustus.
Uit
den
goeden
ouden
tijd.
Een
staaltje,
hoe
de
menschen
—
en
dan
nog
wel
uit
bestudeerde
kringen
—
elkaar
vroegeraígáover
denthekel
konden
halen,
troffen
we
aan
in
„De
Navorscher”.
De
heer
H.
J.
Schouten
publiceert
daarin?‘
een
stukje
rijme-
larij,
dat
indertijd
een
verre
bloedverwant,
dr.
Petrus
Arnoldus
van
den
Berg,
genees—‚
heel-
en
vroedmeester
te
Dordrecht,
wijdde
aan
een
collega
van
hem
hier
ter
stede,
dr.
M.
van
den
Brandeler.
We
laten
deze
poëtische
ontboezeming
hier
volgen:
Zeg,
zoon
van
Aesculapius,
Wat
toch
beweegt
u
om
aldus
Gesteeki
langs
’s
Heeren
straat
te
treden?
Wierdt
gij
Iloogleeraar?
of
veeleer
Stierf
heden
licht
een
burgerheer,
YViens
plaats
g’
op
’t
kussen
zult
bekleeden
‘,7
Of
kreegt
g’
een
ambt
van
meer
gewicht?
Heeft
onze
Koning
u
wellicht
Tot
Medicus
van
’t
Hof
verkeren?
Ik
bid
u,
zeg
het
mij,
mijn
vrind,
„,
'>»L
’
r
w‘.
a
ìöCu
Van
waar
g’
u
zoo
gelukkig
vindt,
Uw
hoofd
die
eer
te
zien
beschoren.
Want,
Doctor,
’t
geen
ik
heb
gehoord,
Dat
trotschheid
u
heeft
aangespoord
:7’
Dien
bidders-hoed
op
’t
hoofd
te
dragen,
Klinkt
vreemd;
want
immers
elk
ten
spot
Vindt
op
uw
jaren
slechts
een
zot
In
dezen
hoeden-dracht
behagen.
Ten
minste
heeft
men
mij
verhaald,
(Of
men
ook
op
uw
steekjen
smaalt
/)
Dat
gij
meer
achtbaar
wilt
gelijken,
Opdat
men
u
eerbiedig
groet,
En
daarom
dien
gekanten
hoed
Op
uwe
hersenpan
doet
prijken.
Maar,
vriend,
zoo
g’
u
ooit
hebt
vergist,
En
’t
doel
bij
d’
uitkomst
hebt
gemist,
’t
Zal
dan
voorzeker
nu
wel
wezen,
Want
nauw
vertoondet
g’
u
op
straat,
_Of
duid’lijk
was
op
elks
gelaat
Bespotting
en
gelach
te
lezen.
Men
zegt
nog
dat
gij
door
die
dracht
Op
meerder
zieken
hoopt
en
wacht,
En
hun
vertrouwen
zoekt
te
winnen.
Ach,
vriend,
wat
is
het
menschdom
boos!
Dat,
babbelziek
en
schaamteloos,
Die
grove
leugens
durft
verzinnen.
Zoo
’t
echter
uvaar
is
wat
men
praat,
Ik
bid
u,
volg
dan
mijnen
raad,
En
laat
dien
punthoed
niet
meer
kijken;
Want
evenmin
als
hij
Sansas
Zoo
lang
reeds
tot
geen
voordeel
was,
Zal
hij
ook
u
niet
zeer
verrijken.
Nog
eens,
hoe
men
door
lastertaal
Op
u
en
op
uw
steekjen
smaal’,
Ik
wil
van
alles
’t
beste
hopen;
Maar,
vriend,
zet
liet
toch
spoedig
af,
Want
zelfs
indien
’t
u
aanzien
gaf,
Zoudt
gij
tot
spot
van
’t
volkje
loopen!
28
Febr.
1820.
P.
A.
VAN
DEN
BERG
Fecit.
Bnnuemíráîsejn
NIEUWS.
Aan
den
heer
J.
Homan
van
der
Heide,
c.
i.,
is
op
zijn
verzoek
eervol
ontslag
verleend,
met
ingang
van
12
Juni
1909,
als
directeur-
generaal
van
het
irrigatie-departement
van
Siam.
Uit
Den
Haag
wordt
ons
gemeld:
»
s
Van
bevoegde
zijde
wordt
medegedeeld,
dat
het
bericht
betreffende
een
verblijf
van
H.
M.
J,
de
Koningin
ten
paleize
Soestd■k
in
den
loop
der
maand
Augustus
van
allen
grond
ont-
bloot
is.
IÏLEGER
EuivLooT.
Door
den
generaal-niajoor
inspecteur
der
Cavalerie
is
bepaald
dat
de
miliciens
der
lich-
ting
1909
den
1
October
a.
s.
voor
eerste
oefening
onder
de
Wapens
moeten
komen.
scuooue
KOUNSTEN.
In
de
bekende
Schuurmans-Editie
(W.
E.
J.
Tjeenk
Willink,
Zwolle)
zijn
nieuwe
drukken
verschenen
van
de
G
r
o
n.
d
w
e
t,
met
eenige
bijbehoorende
wetten,
en
van
de
F
a
i
llis-
sementswet.
De
heer
Jan
Musch
is
voor
het
komende
seizuen
bij
de
N.V.
„Het
Tooneel”
geëngageerd.
eemstsczîti
ïriaraixxx/s.
i
Van
een
„mijnheer”.
Nog
een
paar
minuten
voor
de
Alkmaarder
tram
gisteravond
halt
acht
uit
Haarlem
ver-
trok,
kwam
een
rijtuig
aanrollen,
waarin
een
heer
gezeten
,
die
nog
mee
moest.
Hij
betuigde
den
koetsier
zijn
dank,
dat
hij
hem
nog
bijtijds
ter
bestemder
plaatse
had
gebracht.
De
snorder,
zeer
gevoelig
voor
dien
dank,
verwachtte
een
extra
vergoeding
boven
het
tarief
voor
zijn
betoonde
activiteit,
dank
ook
de
goede
conditie,
waarin
zijn
knol
verkeerde,
die
dus
n1ede—deelgenoot
was
in
het
behaalde
succes,
en
dien
in
ruil
daarvoor
in
de
gedachte
van
zijn
baas
een
extra
portie
haver
was
toe-
gezegd.
De
opgeruimde
heer
stond
op
het
achter-
balkon
vizn
de
tram,
en
scheen
aan
betalen
PLAATSELIJK
NIEUWS.
De
baas
van
den
knol,
bedacht
op
’t
oogen-
blikkelijk
vertrek
van
de
tram,
neam
de
vrij-
heid
om
bij
mijnheer
op
betaling
aan
te
dringen.
Mijnheer
draaide
zich
om
en
deed
of
hij
van
den
prins
geen
kwaad
wist.
De
koetsier,
heelemaal
niet
men
aan
een
extraatje
denkende,
maar
wel
het
hem
recht
matig
toekomende
in
gevaar
ziende,
raakte
opgewonden,
herhaalde,
maar
nu
in
minder
welgekozeii
bewoordingen,
zijn
verzoek.
Mijnheer,
zijn
rugvlak
naar
den
koetsier
gekeerd,
bleef
doodleuk
den
anderen
kant
uitkijkenen
zei
niets.
Het
publiek,
hiervan
in
grooten
getale
getuige,
koos
de
zijde
van
den
koetsier,
en
begon
mee
te
doen
aan
’t
kabaal.
Men
maakte
aanstalten
om
mijnheer
van
’t
balkon
te
sjorren.
’t
Fluitje
van
den
conducteur
gaf
’t
sein
tot
vertrek
van
de
tram.
.
..
Mijnheer
zwekte
even
om
en
bracht
een
lachenden
groet
aan‘
den
koetsier.
Deze
klopte
zijn
beestje
op
de
nek
en
bromde
nijdig:
Wat
zijn
er
toch
een
scliooiers
op
de
wereld
.
.
.
.
.
.
Fruit-Cafíys.
De
heer
J.
A.
Kors,
te
De
Bilt,
schrijft
in
„Onze
Tuinen
”
:
Nu
de
zomer
voor
de
deur
staat
en
we
plan-
nen
maken,
met
onze
huisgenooten
eens
een
wandeling
te
gaan
maken,
denken
we
er
on-
willekeurig
aan,
dat
‘tijdens
deze
wandeling
zich
toch
ook
de
lust
en
dikwijls
de
nood-
zakelijkheid
opdringt
eens
uit
te
rusten
en
tegelijkertijd
door
het
gebruik
van
’t
een
of
ander
ons
eens
wat
te
verfrisschen.
Zullen
we
hiertoe
een
bodega,
melksalon,
bierhuis
of
café
binnengaan
of
verblijven
in
den
belommerden
tuin
of
ruime
veranda,
om
daar
bij
het
gebruik
van
een
kop
thee,
een
glas
kwast,
bier
of
grenadine
of
wat
het
ook
zij,
ons
te
verkwikken?
Immers
neen!
We
besparen
aan
onze
kinderen
het
kwaad
hen
in
dergelijke
omgeving
(zij
het
dan
onder
ouderlijke
hoede)
te
brengen.
Dikwijls
dachten
wij
er
over,
dat
als
er
nu
eens
een
fruitcafé
was,
dat
dit
dan
juist
een
gelegenheid
zou
zijn,
waar
ieder
fatsoenlijk
wandelaar
een
poosje
zou
vertoeven
om
onder
het
gebruik
van
een
portie
kersen,
aardbeien,
bessen,
frambozen,
meloen,
appel,
peer,
druif,
vijg,
perzik
enz.
enz.
wat
uit
te
rusten
en
zich
te
verkwikken,
ook
voor
de
grootsten.
Of
zoo’n
inrichting
levensvatbaarheid
zou
kunnen
hebben,
we
twijfelen
er
geen
oogen-
blik
aan.
We
stellen
ons
voor,
dat
met
dit
doel
zich
vormt
een
naamlooze
vennootschap,
ten
doel
hebbende
het
exploiteeren
van
fruitcafés,
het
aanleggen
en
onderhouden
van
de
hiervoor
j
benoodigde
fruitplantages
enz.
Dat
deze
N.
V.
Ëvover
een
behoorlijk
kapitaal
zal
moeten
be-
îschikken,
spreekt
wel
van
zelf,
Immers
voor
Ëtijdelijke
fruitcafés,
b.v.
gedurende
het
bad-
äseizoen
te
Scheveningen,
Noordwijk,
Zand-
gvoort
enz.,
zouden
aldaar
filialen
moeten
l
worden
opgericht;
terwijl
aanvankelijk
in
l
enkele
onze
grootste
steden
:
Amsterdam,
Rot-
terdam,
Den
Haag,
Utrecht
enz.
een
vast
café
zou
moeten
worden
gevestigd.
Zoo’n
inrichting
zou
behalve
de
installatie
noodig
voor
een
nette
bediening
der
bezoekers
moeten
beschikken
over
een
inrichting
waar
de
overgebleven
vruchten
worden
verwerkt
tot
jam’s,
vruchtenwijnen
enz.,
omdat
gedu-
rende
de
wintermaanden
in
zoo’n
inichting-
het
gebruik
van
vruchtenwijnen,
de
verkoop
van
jam-siropen,
gedroogde
en
geconfijte
vruch-
ten
de
levensvatbaarheid
van
de
inrichting
versterken
moet.
Het
is
onnoodig
te
zeggen,
dat
een
dergelijke
inrichting
op
den
steun
zou
kunnen
rekenen
van
vele
tegenstanders
van
drankgebruik,
van
de
vele
vegetariërs
en
behalve
dezen,
van
’t
fatsoenlijk
publiek,
dat
gaarne
dergelijke
in-
richtingen
zal
bezoeken.
Alleen
rest
nog
de
vraag:
wie
pakt
de
koe
bij
de
hersens,
wie
spant
zich
er
voor,
het
be-
noodigdc
kapitaal
bijeen
te
brengen?
We
hopen,
dat
deze
onder
de
lezers‘
van
„Onze
Tuinen”
zullen
worden
gevonden,
in
welk
'
geval
schrijver
dezes
gaarne
bereid
is,
liier-
omtrent
nader
van
gedachten
te
wisselen.
De
heer
P.
J.
Schenk
deelt
daarop
iets
mede
omtrent
het
succes,
dat
de
oprichting
van
een
tijdelijk
fruitcafé
heeft
gehad
in
de
Leipziger-
strasse
te
Berlijn.
Vervolgens
schrijft
de
heer
Uphof
te
Goten-
ber
:
Íäat
hier
te
Gotenberg,
in
Zweden,
de
fruit-
cafés
opgang
maken,
bewijst
o.a.
wel
een
fruit-
winkel
in
Oestra
Hamngaten,
een
der
deftigste
hoofdstraten
der
stad.
Ann
dezen
winkel
is
n.l.
een
salon
verbonden,
welke
zelfs
heel
druk
bezocht
wordt.
Dames
en
heeren
gebruiken
hier
porties
aardbeien,
kersen,
appelen,
peren,
of
schijfjes
ananas.
Wat
nu
het
meest
vermeldcnswaar-
dige
is,
is
dat
men
hier
(ofschoon
half
Juni)
alle
fruit
uit
het
buitenland
moet
betrekken,
terwijlde
aardbeien
uit
de
kassen
zijn.
Want
buiten
is
hier
voorloopig
nog
geen
fruit
rijp,
de
aardbeien
en
kersen
bloeien
nauwelijks.
Hierdoor
is
dus
het
fruit
duur,
terwijl
het
fruitcafé
(het
salon)
zich
in
een
zelfs
druk
bezoek
mag
verheugen,
een
waarschijnlijk-
heid
te
meer,
dat
deze
in
de
voornaamste
steden
van
Nederland
wel
bestaanbaar
zal
zijn,
daar
de
prijs
van
het
fruit
het
grootste
deel
van
’t
jaar
niet
hoog
is
(in
Zweden
wel),
terwijl
in
Nederland
het
fruit
onder
alle
stan-
den
een
grootere
populairiteit
geniet
dan
in
Zweden,
daar
de
fruitteelt
in
dit
land
nog
maar
in
zijn
opkomst
is.
Ook
herinner
ik
me
iets
dergelijks
het
vorige
jaar
te
Berlijn
gezien
te
hebben
in
de
Frie-
drichstrasse
of
in
de
Leipzigerstrasse,
de
juiste
Zaken
maken
in
den
titelhandel.
Een
bewijs
van
de
zucht
der
rijke
Ameri-
kanen
en
hunne
dochters
naar
de
klinkende
adellijke
titels
van
Europa
leveren
zeker
de
vele
huwelijken
tusschen
dollarprinsessen
en
aristocraten
van
de
oude
wereld.
Op
deze
titelzucht
speculeert
tegenwoordig
te
New-
York
de
vrouw
van
een
Fransch
edelman,
de
markiezin
de
la
Rochebriant.
Ze
vertoeft
voortdurend
in
de
Hudsonstad
en
biedt
door
advertenties
in
de
New-Yorker
kranten
eenige
der
29
adellijke
titels
van
haar
man
aan
de
Amerikanen
te
koop
aan.
De
mar-
kiezin
is
de
dochter
van
een
Zweedsch
ba-
ron
van
Mecklenburg.
De
markiezin,
die
nu
in
New-York
een
winkeltje
opzet
van
de
adellijke
titels
van
haar
echtgeîwolì,
kan
zich
op
een
aanzienlijkeii
stamboom
beroe-
pen,
en
daar
ze
bovendien
met
Roger,
graaf
d’Autier,
markies
de
la
Rochebriant,
ge-
trouwd
is,
is
haar
bevoegdheid
zonder
twij-
fel.
De
markies
leeft
met
een
klein
dochter-
tje
in
Frankrijk,
en
het
schijnt,
dat
de
mar-
kiezin
zich
wegens
een
familietwist
van
hem
gescheiden
heeft,
en
zich
naar
Amerika
be-
geven
heeft,
om
kapitaal
te
slaan
uit
de
titels
van
haar
man.
Maar
de
markiezin
heeft
daar
niet
het
minste
recht
op.
Want
hier
in
Zweden.
Abattoir
te
b-Gravenhage
Uit
’s
Gravenhage
wordt
ons
gemeld:
In
en
om
de
Laakhaven
aanschouwt
men
thans
een
tooneel
van
groote
bedrijvigheid.
De
stoommachines
zuchten
en
blazen
aan
den
eenen
kant
van
het
water,
om
de
excavators
in
beweging
te
brengen,
die
het
zand
uit
de
Scheveningsche
duinen
in
de
kipkarren
storten,
welke
hun
inhoud
langs
rails
naar
het
abattoir-
terrein
brengen,
om
daar
tot
ondergrond
van
de
gebouwen
voor
het
slachthuis
te
dienen.
De
fundeeringen
voor
die
inrichting
zijn
thans
zoo
goed
als
gereed,
zoodat
de
aannemer
van
het
werk
reeds
begonnen
is
met
het
stellen
van
eenige
gebouwen.
Die
waartusschen
de
hoofdingang
tot
het
abattoir
zal
loopen,
zijn
reeds
opgetrokken
tot
aan
de
verdiepingshoogte
en
hetzelfde
is
het
geval
met
de
posthuizen,
die
den
achteringang
zullen
flankeeren.‘
Verder
ziet
men
reeds
de
geraamtenvan
de
macliinehuizen
en
andere
gebouwen.
Het
afdekkingsmateriaal
van
al
deze‘
en
andere
gebouwen
is
op
het
terrein
aanwezig.
Toch
wordt
verwacht,
dat
er
nog
wel
een
paar
jaren
mede
zullen
verloopen,
alvorens
het
gemeentelijk
slachthuis
gereed
zal
zijn
en
voor
het
gebruik
opengesteld
kan
worden.
De
Laakhaven
is
thans
doorgetrokken
tot
nabij
den
spoorweg
van
den
Haag
naar
Rot-
terdam
en
in
de
breede
hoofdvaart
langs
het
bouwterrein
voor
het
abattoir
liggen
lange
aken
en
andere
groote
schepen,
die
de
bouw-
materialen
voor
het
slachthuis
aanvoeren.
Twee
brugjes,
waarop
met
het
oog
op
toekom-
stigen
tramaanleg
rails
zijn
gelegd,
verbinden
de
beide
landzijden
langs
de
hoofdhaven,
waar
druk
gewerkt
wordt
aan
den
aanleg
der
stra-
ten,
die
de
gemeente
met
het
oog
op
de
na-
bijheid
der
Laakhaventerreinen
daar
eenmaal
volgebouwd
met
huizen
hoopt
te
zien.
Het
ophoogingsmateriaal
wordt
aangevoerd
in
zandwagens,
getrokken
door
een
locomo-
tiefje
over
een
tijdelijk
spoorbaantje
vanwege
den
aannemer
gelegd.
Het
plan
is
nog
altijd
om
de
Laakhaven
door
te
trekken
door
den
spoorweg
in
de
rich-
ting
van
het
Westland,
een
werk,
waarover
de
onderhandelingen
gaande
zijn
met
de
H.
IJ.
S.
M.
Civiele
manoeuvres.
Iets
wat
den
bewoners
nogal
afwisseling
brengt
wordt
dezer
dagen
te
Almkerk
uitge-
voerd,
aldus
de
„Ncd.”
Er
worden
namelijk
ledige
bussen
genomen,
waarin
in
den
bodem
een
gaatje
wordt
ge-
maakt.
Nu
neemt
men
een
weinig
carbit,
doet
die
in
de
bus,
maakt
de
carbit
vochtig
en
sluit
daarna
de
bus.
De
vochtige
carbit
laat
men
nu
eenige
oogenblikken
gas
ont-
wikkelen,
houdt
daarna
een
brandende
lucifer
voor
’t
gaatje
in
den
bodem
en
met
een
knal
als
van
een
geweerschot
vliegt
het
deksel
van
de
bus,
wat
dan
zoo
dikwijls
herhaald
kan
worden
tot
de
carbit
is
uitgegast.
Donderdagavond
waren
er
groote
manoeu-
vres.
Er
hadden
zich
twee
partijen
gevormd,
gelijk
dit’bij
de
lsoldatenmanoeuvres
geschiedt.
De
eene
afdeeling
was
gewoon
gekleed
en
de
andere
had
een
witten
band
om
’t
hoofddeksel
Ze
werden
geconimandeerd
door
oversten
met
papieren
sabels
en
sjerpen.
Er
waren
een
massa
deelnemers,
meest
werklooze
arbeiders,
die
op
die
manier
hun
leed
trachten
te
vergeten
en
wat
leven
in
de
brouwerij
brachten.
’t
Ging
er
verbazend
levendig
naar
toe
en
om
niet
naar
de
deksels
der
bussen
behoe-
ven
te
zoeken
had
men
er
touwtjes
aan
ge-
daan.
’t
Geweervuur
der
soldaten
maakt
heusch
niet
zoo’n
lawaai
als
een
salvo
met
die
bussen.
Er
was
—-
dit
spreekt
van
zelf
—-
een
massa
volk
gestroomd,
want
men
wist
niet
wat
er
aan
de
hand
was
en
dacht
dat
de
soldaten
op
’t
fort
Altena
aan
’t
oefenen
waren.
Ook
had
men,
om
de
manoeuvres
zoo
echt
mogelijk
te
maken,
een
groote
bus
genomen,
met
een
groote
dosis
carbit
er
in,
wat
dan
vrijwel
een
kanonschot
nabootste.
’t
Was
leuk
verzonnen
en
de
manoeuvres
liepen
uitstekend
van
stapel.
Ten
bewijze,
dat
er
menig
schot
gelost
werd,
kan
dienen,
dat
er
onderscheidene
bussen
carbit
werden
verbruikt
met
niet
minder
dan
180
doosjes
lucifers.
186
straat
is
me
ontgaan.
Later
zag
ik
te
Wies-
ibaden
een
zelfde
soort
winkel
met
salon
als